MAANDAG 29* AUGUSTUS 192.1. weL er tegen zou) zijn: dat door de overheid krachtig die wet zou worden gehandhaafd. Ik had hedenmiddag geen lust om op commando te ant woorden, maar ik wil nu: tochi even mededeelen waarom ik den vorigen keer die uitdrukking heb gebezigde Zij: is niet zoo kwaad bedoeld. Ik had toen even goedi kunnen zeggen, welke redenen ik meen, dat de beer de Lange daarvoor heeft. Het is niet anders dan dat ik aanneem, dat de* heer de* Lange, die als eigenaar van huizen verwant is aan die kringen, welke al een heelen tijd lang agitatie gevoerd hebben tegen at wat Huurwet is, alleen om die reden reeds liever zou zien dat die wet, nu zij er eenmaal is,f op de allerslapste wijze zou worden uitgevoerd. Ik had dat tegelijkertijd wel kunnen verduidelijken; ik heb het niet gedaan, maar dat is het wat ik met die uitdrukking bedoeld heb^ Ook omdat de heer de Lange een van de meest conser vatieve Raadsleden is, die uit dit oogpunt reeds tegen eiken maatregel is, welke die richting uitgaat, meende ik dat aan zijn adres te mogen zeggen. Dan zou ik nog iets over het volgende willen zeggen. Bij wijze- van noodmaatregel is de zwemgelegenheid aan de Heerenpoort door Burgemeester en Wethouders tijdelijk gesloten wegens slecht water, en nu hebben Burgemeester en Wethouders deze oplossing gevonden. Aan de Haarlemmertrekvaart is een vroeger balkengat van een houtzagerij en dat is tot zwemplaats ingericht. Ik laat de qualiteït van het water daar, al duidt de naam van de plaats, »de stinksloot'' nu niet bepaald aan dat er veel van: te verwachten is. Het heeft mij echter getroffen dat daar op zoo slechte wijze gezorgd wordt voor de garderobe van hen; die er een zwembad nemen; de kleeren moeten gewoon op het gras gedeponeerd worden; er is geen loods waarin ze geborgen- kunnen worden. Als het regent worden de kleeren kletsnat. De gemeente heeft een zekere som betaald om het naai de- zwemplaats leidende overpad te mogen gebruiken! en nu meen ik, dat tevens wel uitgetrokken mag worden een klein bedrag om daar een houten loods te plaatsen waar de jongens gelegenheid hebben hun kleeren te deponeeren. Zooals het nu is*, is het een toestand, die niet deugt, ook al is het een tijdelijke maatregel. Ik wil er nog dit aan toevoegen, dat het ons voorkomt, dat daarin zoo spoedig mogelijk moet worden voorziet). Een toestand als deze moet niet langer worden bestendigde Leiden behoort een behoorlijke zwemgelegenheidi te hebben, eigenlijk meer dan één, en waar de inrichting aan de Heereiipoort op den duur niet bruikbaar is, omdat men daar meestal slecht water heeft, dat door den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst is afgekeurd, is het wenschelijk, dat Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk een voor ziening treffen door voor te stellen een andere gelegenheid tot stand te brengen. Geschiedt dat niet, dan stellen wij ons voor bjj de behandeling van de begrooting te trachten een bedrag op- cte begrooting te brengen voor dat doek De heer Bots. M. d. V. Die plaats is gekozen, omdat aan den Directeur van den Geneeskundigen Dienst bekend was, dat daar goed water was. Hij verklaarde, dat het voorheen zijn geliefkoosde plaats was om te gaan zwemmen; Het water aan de Heerenpoort is onderzocht, maar die inrichting is gesloten, omdat men vreesde, dat faecaliën van een typhus- lijder ia> het water waren gekomen, en men bevreesd was voor een epidemie als toen te Delft heerschte. De Directeur zeide echter, dat de kwaliteit van het water buitengewoon meeviel. Wat die bergplaats voor kleeren betreft, ik zal met den Directeur van Gemeentewerken bespreken of daaraan is tegemoet te komen. De heer de Lange. M. d; V. Ik heb nota genomen van de toelichting, die de heer van Stralen heeft gegeven aangaande de beteekenis van de door mij gesignaleerde woorden uit het stenografisch verslag van de vorige Raadsvergadering, dat ik »om zekere redenen" een tegenstander zou zijn van de toen gevoerde besprekingen. Die zekere redenen zijn dus deze, dat ik naar het oordeel van den heer van Stralen ben het meest conservatieve Raadslid en dat ik daarom dus een voorstander- ben van een slappe uitvoering van de Huuraanzeggingswet. De heer van Stralen. Zelfs de heer Heemskerk is het daarmede eens, hij heeft het vanavond nog gezegd. De heer de Lange. Ik neem nota van die verklaring van den heer van Stralen, maar ik zal er absoluut niet op ingaan, want ik hecht geen waarde aan de appreciatie van den heer van Stralen omtrent mijn politieke of maatschappelijke over tuiging, als het loopt over de vraag of ik behoor tot de meer of minder conservatieve Raadsleden. Dat ik zou zijn- conser vatief en daarom zou zijn vóór een slappe uitvoering van een zekere wet, die bewering laat ik voor rekening van den heer van Stralen. Ik ben niet van plan daarop in te gaan. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Door belanghebbenden is mijn aandacht gevestigd op den slechten toestand,, waarin een deel van de Schelpenkade, dat particulier eigendom is, verkeert. Zooals de Wethouder van Fabricage weet, is die toestand daar inderdaad slecht.. Zoolang het droog is, gaat het nog, maar bij vochtig weer is die verkeersweg bijna niet te gebruiken. Ik weet wei, dat die weg gesloten zou kunnen worden voor alle anderen dan de menschen, die daar wonen, maar dat zou niet zijn in het belang van hen, die verder wonen dan het gedeelte, dat particulier eigendom is. Daarom zou ik het wenschelijk achten, indien alsnog pogingen werden gedaan om dat gedeelte niet alleen in beheer te brengen bij de gemeente, maar het ook in eigendom aan de gemeente te doen overgaan. Ik weet, dat daarover reeds besprekingen zijn gevoerd, maar dat die mislukt zijn door de halsstarrigheid van enkelen. Misschien zou het goed zijn die pogingen nog I eens te herhalen. De heer Bots. M. d. V. Zooals de heer Dubbeldeman terecht heeft opgemerkt, hebben wij reeds pogingen aangewend om dien grond in eigendom aan de gemeente te doen overgaan, maar die zijn afgestuit op de zeer geringe deelneming, welke wij van de eigenaren ontmoetten. Het is een last om zijn eigendom te onderhouden en,, als men daarvan ontheven wil worden,, moet men er iets voor over hebben. Ik ben echter bereid er nogmaals over te spreken. De heer Huurman. M. d. Y. De mededeelingen van den heer Dubbeldeman zijn in zooverre niet juist, dat het Schel penpad niet kan worden afgesloten. De Schelpenkade heeft recht van overgang over het zooge naamde Schelpenpad en de eigenaars van dit Schelpenpad hebben niet het recht het achterste gedeelte af te sluiten. De voormalige buitenplaats van de familie Juta had recht van uitgang over dit pad en er is dus geen quaestie van dat het kan worden afgesloten; Het is natuurlijk niet te ontkennen, dat het Schelpenpad thans in veel slechter toestand verkeert dan voorheen. Nu de geheele buitenplaats bebouwd is, wordt van dit pad veel meer gebruik gemaakt dan vroeger. Ook wordt er meer over het. pad gereden. Er is dus wel iets voor te zeggen, dat de gemeente den toestand daar eens nader onder de oogen ziet. De Voorzitter. Wanneer thans verder niemand het woord voor de rondvraag verlangt, geef ik het woord aan Wethouder vaa der Pot. De heer van der Pot. M. d. V. Het is altijd gewoonte geweest dat een Raadslid, dat voor de laatste maal een ver gadering van den Gemeenteraad bijwoont, met een enkel woord afscheid neemt en ik wil gaarne die gewoonte volgen. Dat het mij veel leed doet dat ik dit afscheidswoord niet in de eerste plaats kan richten tot den Burgemeester, onder wiens opgewekte leiding ik hier zoovele jaren de vergade ringen heb bijgewoond, spreekt vanzelf en behoef ik niet uitdrukkelijk te zeggen. Mijnheer de Voorzitter, U en de andere Wethouders hoop ik nog eenige malen in de vergaderkamer van Burgemeester en Wethouders te ontmoeten en ik kan mij nu dusinhoofd- i zaak richten tot de leden van den Raad. Dan wil ik in de eerste plaats bij deze gelegenheid den Raad dank zeggen hiervoor, dat hij mij eenige malen tot het ambt van Wethouder heeft willen kiezenik zal den Raad blijvend daarvoor erkentelijk zijn. Ik heb daardoor veel kunnen leeren en ben daardoor gebracht tot arbeid, dien ik met veel ingenomenheid en liefde heb kunnen verrichten. Het spreekt vanzelf, dat ik niet tegen mijn zin wegga, maar dat neemt niet weg dat ik aan den anderen kant ook met leedwezen afscheid neem van dit werk. lm den laatsten tijd wordt in sommige kringen zeer dikwijls de meening uitgesproken, dat vooral in de grootere gemeenten het wethoudersschap eigenlijk een weinig begeerenswaardig baantje is geworden. Men spreekt wel van een hondenbaantje en zegt dat zij, die zich daarvoor leenen, zich min of meer daar door persoonlijk opofferen. Dat is mijne opvatting niet en dat is zij ook nooit geweest. Wanneer ik iets er toe kan bijdragen om in die meening verandering te brengen, dan zal ik dat dan ook zeker niet nalaten. Ik heb in het wethoudersschap altijd zeer veel goeds en moois gezien. Die meening, waarop ik doelde, is in zekeren zin verklaar baar, omdat een buitenstaander van het wethoudersschap voornamelijk ziet dat deel, hetwelk ligt in de taak, die een Wethouder verricht irr de openbare vergaderingen van den Raad. Maar dan vergeet men dat er daarnaast is een ander

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 29