318
MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921.
steunregeling; maar als men de zaak van dien kant bekijkt,
dat er in elk geval behoorlijk geholpen moet worden en
dat erkent iedereen, ook de heer de Lange, die in dit opzicht
tot de uiterste rechterzijde behoort, dan zou het mij het
beste lijken, dat wij het doen langs den weg van de werk-
loozenkassen, omdat wij dan wellicht steun van de Regeering
krijgen, en aan het neerdrukkend besef, dat een uitkeering
van het Armbestuur wekt, ontkomen.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik meen, dat de toestand
zich vrijwel begint af te teekenen. Wij weten nu zoo wat
dat de arbeiders en de arbeidersvertegenwoordigers hier in
den Raad er voor zullen zijn dat de uit keeringen nog eenigen
tijd van gemeentewege zullen worden voortgezet, maar de
rest zal er tegen zijn, behoudens misschien enkele uitzonde
ringen. De anderen meenen, dat het nu maar uit moet zijn
met die steun vei leening, al vermomt men dat in nog zoo
mooien schijn.
Wat de heeren de Lange en üostdam gezegd hebben is
alles om de kaars heen draaien. Zij willen daarmede den
schijn aannemen alsof zij ook wel zeer veel voor de werk-
loozen gevoelen.
De heer üostdam zegt bijvoorbeeld: niemand denkt er aan
de werkloozen buiten steun te laten; maar hij vergeet dat,
als het ptaeadvies van Burgemeester en Wethouders aange
nomen wordt, aanstaanden Zaterdag zeer vele werkloozen
zonder ondersteuning zullen zijn, en daaraan zou dan de heer
üostdam medegewerkt hebben. Wil hij daaraan niet mede
werken, dan moet hij stemmen tegen het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders.
Ik kan het mij haast niet indenken, dat de meerderheid
van den Raad zal denken, dat het die richting uit moet, dat
in het vervolg het Burgerlijk Armbestuur de ondersteuning
van werkloozen op zich zal moeten nemen. Zou men het
toch willen, dan zou men eerst maatregelen in die richting
moeten nemen, want het staat toch vast, dat, als de menschen
zich daarvoor morgen aanmelden, zij de ondersteuning Zaterdag
niet zullen hebben. Ook al meent men, dat niet de plicht
op de gemeente rust om voor die menschen te zorgen, dan
moet men toch deze regeling laten bestaan, teneinde de
gelegenheid te scheppen, dat van de zijde van het Burgerlijk
Armbestuur bepalingen worden gemaakt om tegemoet te
komen aan de groote bezwaren, welke bij de werkloozen
bestaan. De heer üostdam zal, als hij wil doorgaan voor
een ernstig man, die meent wat hij zegt, niet anders
kunnen doen dan met ons medewerken om te zorgen,
dat aanstaanden Zaterdag die talrijke werkloozen niet zonder
ondersteuning zijn. Ik sprak daarstraks een werkloozen meubel
maker, die behoort tot degenen, die het genot en het genoegen
zullen hebben aanstaanden Zaterdag geen cent uitkeering te
krijgen. Die man verkeert in een noodtoestand, want zijn
vrouw ziet eiken dag haar bevalling tegemoet en Zaterdag is
hem door den penningmeester van de meubelmakersafdeeling
medegedeeld, dat hij aanstaanden Zaterdag geen uitkeering
meer mag hebben. Hij heeft alles gedaan om de uitvoering
van dien maatregel uitgesteld te krijgen, maar er was niets
meer aan te doen. Zulke menschen zouden worden getroffen
door een hard besluit als hier vanmiddag zou worden genomen
bij aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders. Indien dus de heer üostdam werkelijk meent wat
hij zegt zal er voor hem niets anders overblijven dan te
stemmen voor voortzetting van de uitkeeringen.
De opmerkingen, welke door den heer Bots zijn gemaakt,
snijden eigenlijk ook geen hout. Ik heb den indruk gekregen,
dat de heer Bots enkele motieven heeft moeten opgeven, welke
er toe hebben moeten leiden de steunverleening stop te zetten,
maar hij was nu en dan wel eenigszins in strijd met de
werkelijkheid. Ten opzichte van de sigarenmakers heeft hij
gezegd, dat nu de Regeering heeft verklaard, dat in dat
bedrijf geen crisistoestanden heerschen en geen crisis
werkloosheid zich voordoet, de gemeente zich daarbij moet
aanpassen, maar hij heeft vergeten te zeggen, dat de gemeente
voor vele vakarbeiders, die ook werkloos waren en ten aanzien
van wie de Minister eveneens had verklaard, dat in hun
bedrijf geen crisis-werkloosheid bestond, geruimen tijd een
gemeentelijke steunregeling heeft laten loopen. Toen heeft de
gemeente ook niet gezegd: de Regeering neemt aan, dat in
die bedrijven geen crisis-werkloosheid bestaat, dus zullen wij
ons onthouden van het geven van steun aan die menschen!
Van het betoog van den heer Wilbrink zal ik niet veel
zeggen. Toen ik binnenkwam, meende ik te hooien, dat de
heer Heemskerk het zijne er van zeide. De heer Wilbrink
heeft ons buitengewoon teleurgesteld. Wij hadden van hem
verwacht, al is hij dan niet een arbeider in den werkelijken
zin des woords, dat hij voor de arbeidersbelangen een warm
hart zou koesteren, maar hij heeft een vijandigen toon tegen
over de arbeiders doen hooren. Hij heeft hen beleedigd en
gezegd, dat er een heele hoop werkloozen-uitkeeringtrekkers
zijn op kosten van de gemeenschap, zonder dat zij het minste
recht er op hebben en in zijn betoog kwam uit, dat die
menschen te lam en te beroerd waren om te werken. Hij
sprak van menschen, die ieder jaar de volle werkloosheids-
uitkeering uit de werkloozenkassen krijgen. De eenige con
clusie was, dat die menschen er op uit zijn zoo min mogelijk
te werken en zooveel mogelijk te ontvangen. Menschelijke
gevoelens zijn hier blijkbaar op den achtergrond geschoven
en hier is alleen het woord aan de reactie. Men speelt hier,
al zegt men het niet te willen, in de kaart van de werkgevers,
die staan te wachten op een gelegenheid om de loonen te
verlagen. Ik kan den heeren de verzekering geven, dat de
heer Driessen, directeur van de beroemde textiel-labriek, de
arbeiders, die hij reeds lang op straat heeft gehouden, wel
weer in dienst zou nemen, als dezen genoegen namen met
de loonen, welke hij hun toedenkt. Hij zou het toejuichen,
indien de gemeente de steunverleening stop zette, want, ter
wijl de arbeiders totnogtoe hebben geweigerd op zijn ideeën
en voorstellen in te gaan, zal het er dan toe moeten komen,
dat de arbeiders door den honger werden gedwongen de
fabriek in te gaan.
Op dergelijk besluit wordt door de heeren werkgevers ge
wacht en dan zullen zij wel trachten de arbeiders er onder
te krijgen.
Toen ik zoo even sprak van menschelijk gevoel, deed ik
dat niet zonder opzet. Ik weet, den heer Bots persoonlijk zal
het ook tegen de borst stuiten, dat er aanstaanden Zaterdag
enkele gezinnen misschien zonder eten zullen zijn, dat voor
die gezinnen een ellendige toestand zal ontstaan; persoonlijk
zal hem dat zeer hinderen; maar het is het noodlottige in
het college, dat men daar elkander nooit afvalt. Als daar
eenmaal een besluit genomen is, al is het nog zoo tegen den
draad in, niemand in het college denkt er aan zich er tegen
te verzetten. Ook de heer van der Pot zou heden, voor het
laatst, een gelegenheid hebben om hier een goede daad te
doen; maar dat zal hij waarschijnlijk achterwege laten; hij
zal weggaan en de werkloozen aan hun lot overlaten.
Daaruit blijkt, dat hier menschelijke gevoelens geheel zijn
uitgeschakeld en dat hier de harde, koude werkelijkheid
spreekt.
Aan het adres van de heeren üostdam en de Lange heb
ik reeds gezegd dat, ook al is men van meening dat het
Burgerlijk Armbestuur tot taak heeft verder voor de werk-
looze arbeiders te zorgen, men toch de gelegenheid moet
openen dat er geen hiaat in de ondersleuning voor die men
schen ontstaat, dat zij niet ettelijke weken zonder uitkeering
zijn, en met het oog daarop doe ik het volgend voorstel
»De Raad besluit de steunverleening aan uitgetrokken
werkloozen, niet vallende onder de Rijkssteunregeling, voor-
loopig voort te zetten en in deze uitkeeringen een bijdrage van
het Rijk te vragen."
In dit voorstel wordt niet gesproken over een onbepaald
voortduren van de uitkeering; alleen over een voorloopige
voorzetting ervan. Onderwijl kan door wien dan ook, hetzij
door Burgemeester en Wethouders, hetzij door Raadsleden,
het initiatief genomen worden om het mogelijk te maken
dat van de zijde van het Burgerlijk Armbestuur een regeling
wordt getroffen, welke een uitkeering aan de werklooze arbei
ders mogelijk maakt.
Verder behelst het voorstel, dat aan het Rijk een bijdrage
gevraagd zal worden in de uitkeering, welke van gemeente
wege gedaan zou worden. De mogelijkheid bestaat natuurlijk,
dat het Rijk daarop afwijzend beschikt, maar het staat niet
vast, want een direct verzoek op dit stuk is nog niet gedaan.
Wel is in het algemeen tot de Regeering gezegd: tref nog
een regeling in aansluiting aan die, welke ge nu hebt stop
gezet en verklaar u bereid om daarin voorloopig nog een
bijdrage te gevenmaar er is niet zonder meer voldaan aan
den wensch van de Regeering, dat het gemeentebestuur zelf
het initiatief neemt tot verzorging van de werkloozen.
Als dit gebeurt, als wij besluiten de steunverleening voor
loopig voort te zetten, en wij doen een verzoek aan de Regee
ring om een bijdrage daarin te verleenen, dan zullen wij
het antwoord daarop kunnen afwachten. Dan is er gelegen
heid om een regeling te maken, waarbij het Burgerlijk Arm
bestuur gekend kan worden in de zaak, op de wijze als het
al geschiedt in andere groote plaatsen, o. a. in den Haag.
Nu heb ik van den Wethouder nog niet gehoord, dat er
hier ook financieele bezwaren bestaan. Hij zal het waar
schijnlijk wel van meening zijn, maar ze zijn althans niet
sterk op den voorgrond gekomen. Ik kan dat denken. Wij
verkeeren in de gelukkige omstandigheid, dat er een voor-
deelig saldo is op den gewonen dienst 1920. In de couranten
heeft men daarvan geschreven, dat het iets nieuws was; dat
zoo iets zich in lange jaren niet had voorgedaan. Mij dunkt,
wanneer de gemeente een ongedacht voordeel heeft van
03000.op den dienst 1920, dan is de gelegenheid schoon
om een deel daarvan te besteden voor een zoo goed doel als
de verschaffing van steun aan werkloozen.
Ik meen, dat verschaffing van productief werk verre de