314
MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921.
Verder wijs ik er op, dat aan de werkverschaffing ter be
strijding van de werkloosheid door het gemeentebestuur niets
wordt gedaan, en nu gaat het toch niet aan om eenerzijds
de steunverleening stop te zetten, waardoor vele gezinnen in
ellende zullen worden gebracht, en aan den anderen kant
geen maatregelen te treffen teneinde te zorgen, dat de
menschen gelegenheid krijgen door te werken in de behoeften
van hun gezinnen te voorzien.
Ik wensch nog iets te zeggen ten opzichte van een categorie
van personen, welke zeker aanspraak heeft op steun van
gemeentewege, namelijk de typografen. Wij weten hoe weinig
werkloosheid vroeger onder hen voorkwam; zij hebben gedurende
vele jaren contributie voor hun werkloosheidskas betaald en
nu zij, werkloos geworden door de malaise, welke zich ook
in hun bedrijf voordoet, voor het eerst aanspraak zouden
kunnen maken op steun van de gemeenschap, zou dat worden
afgewezen op grond van financieele en andere bezwaren.
Binnenkort zijn er een aantal typografen uitgetrokken, die
dus geen recht meer hebben op reglementairen steun. Die
zullen, zooals Burgemeester en Wethouders dat willen, zich
naar het Burgerlijk Armbestuur moeten begeven om daar te
vragen, of zij misschien in aanmerking mogen komen voor
een boterham. Dat stuit dien menschen voor de borst. Ik
weet van de typografen iets meer dan van de menschen uit
andere vakken, maar ik kan zeggen, dat geen typograaf er
aan denkt zich voor dergelijk doel te vervoegen bij het Bur
gerlijk Armbestuur.
Ik dring er wel op aan, dat de Raad, vóór dat hij in dezen
een beslissing neemt, zich wel de gevolgen ervan voor oogen
stelt. Het is zoo gemakkelijk om hier op een achternamiddag
een beslissing te nemen zooals Burgemeester en Wethouders
voorstellen, maar de gevolgen daarvan mogen ook onder de
oogen gezien worden en het zal niemand van de Raadsleden
invallen om te zeggen dat, wanneer de Raad beslist zooals
Burgemeester en Wethouders het willen, dan de zaak dezelfde
blijft of dat er dan niets gebeurt. Laat men over de zaak
denken zooals men wil en laat men aannemen, dat er ver
scheidene menschen zijn, die misbruik maken van de werk
loosheid en vrijwillig werkloos zijn ten einde aldus steun te
krijgen, niemand zal durven te beweren dat dit met het groote
aantal van de betrokken personen het geval is. Die gezinnen,
welke totnogtoe door de gemeente gesteund geworden zijn,
gaan de ellende tegemoet, wanneer de gemeente zich terugtrekt.
Laat ons, eer de beslissing valt, dit goed voor oogen stellen.
Bovendien, men begrijpt, dat het daarmede niet uit kan
zijn. Men zal misschien aanstonds de schuld hoofdzakelijk op
de Regeering willen werpen; maar die menschen zijn inge
zetenen van Leiden en zij verwachten van het gemeentebestuur
van Leiden, dat aan hun behoeftigen toestand tegemoet ge
komen zal worden, ten koste van wat ook, want het is ab
soluut noodzakelijk. En ik zou er niet voor kunnen instaan
dat, wanneer hier klakkeloos door deze zaak een streep ge
haald wordt, en wordt uitgemaakt, dat aanstaanden Zaterdag
aan de 70 werkloozen geen ondersteuning zal gegeven worden,
daarmede de zaak uit is. Het is niet ondenkbaar, dat daardoor
de menschen in beweging zullen komen. Het is in meer
plaatsen voorgekomen, waar van de zijde van het gemeente
bestuur gebrek aan medewerking was, dat de werkloozen in
verzet zijn gekomen. Wenseht men het daarheen te leiden?
Dergelijke beweging kan niet uitblijven. Het is best mogelijk
dat aan die menschen de raad gegeven wordt, als zij aan
staanden Zaterdag vari de besturen der vakvereenigingen, waar
zij totnogtoe wekelijks zeker bedrag hebben kunnen halen,
hooren dat het afgeloopen is en dat zij niets meer krijgen:
als ge niet te eten hebt, gaat dan naar den Burgemeester om
brood vragen. Mijnheer de Voorzitter, U zult u persoonlijk
daarvan niet veel aantrekken en u zult wel zorgen, dat door
politie-assistentie en dergelijke de menschen van uw deur
gehouden wordenmaar het kan niet anders of die menschen
moeten in beweging komen. Iemand, die honger heeft, rede
neert niet, maar handelt; dat begrijpt u toch; dat zal met
ons allen zoo zijn, wanneer wij ook honger hadden. Ik kan
mij niet voorstellen, dat een onmenscbelijk besluit, als dooi'
Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, door den
Raad zou worden gesanctioneerd.
De heer Knuttel. M. d. V. In het praeadvies staan eenige
onjuistheden, waarop ik de aaudacht wil vestigen.
Ik lees o. a.:
«Daarbij willen wij niet verzwijgen, dat het stopzetten van
den steun voor de sigarenmakers er toe zal kunnen bijdiagen,
dat de terugkeer van normale verhoudingen in dit bedrijf
wordt bevorderd. Er is toch de laatste jaren in de tabaks
nijverheid een omvangrijke en bijna niet te controleeren
huisindustrie ontstaan, die het vermoeden wettigt, dat de
werkloosheid in dit vak meer schijn dan wezen is."
Ik zou zeggen: als men den steun gaat intrekken, dan is
het ^eenige dat men daarmede bereikt dit, dat men den mis
stand van de huisindustrie gaat vergrooten. De menschen, die
geen ondersteuning meer krijgen, zullen hun uiterste best
doen om met huisindustrie iets te verdienen. Wil men dus
huisindustrie den kop indrukken, dan zou men de uitkeerin-
gen moeten verhoogen; dat zou het beste middel tegen de
huisindustrie zijn.
Dit en passant, want het is een kleinigheid.
Een andere onjuistheid, welke mij getroffen heeft, is deze.
Er staat in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
het volgende:
»Het wil ons voorkomen, dat, indien het Rijk, hetwelk de
steunregeling trof, deze gaat liquideeren, blijkbaar in de mee
ning, dat de toestanden in de aangewezen vakken een specialen
steun niet meer wettigen" enz.
Ik begrijp niet, dat Burgemeester en Wethouders een blaam
van zoo groote onwetendheid op de Rijksregeering werpen.
Dat moet een vergissing zijn. De bedoeling kan geen andere
wezen dan dat de Regeering blijkbaar van meening is, dat
de arbeiders in de betrokken vakken zoo rustig zijn, dat zij
het er wel op kan wagen dien steun in te trekken. De con
junctuur in de wereld is in het algemeen niet zooveel beter
en de toekomst laat zich niet zooveel gunstiger aanzien, dat
men kan spreken van toestanden, die een specialen steun
niet meer zouden rechtvaardigen.
De hoofdzaak is echter, dat het hier niet alleen gaat om
het belang van elf sigarenmakers of van 70, 100 of 200
arbeiders of tot welk getal dat ook mocht aangroeien
maar ook en vooral om de handhaving van een van de arm
zalige veroveringen, welke de arbeiders tengevolge van de
revolutionnaire beweging hebben gemaakt, namelijk deze ver
overing, dat het recht voor den werklooze op ondersteuning,
op levensonderhoud uit de openbare kas, erkend wordt. Dat
recht moet behouden blijven en dat weegt voor mij veel
zwaarder dan de kwestie van den onaangenamen gang van
bepaalde menschen naar het Burgerlijk Armbestuur. Die gang
moet voor altijd ophouden. Die steun moet blijven bestaan
als iets waarop men recht heeft, omdat als gevolg van de
anarchistische productiewijze in deze maatschappij, als gevolg
van het feit, dat de heerschende klasse de productie niet meer
beheerschen kan, de groote werkloosheid ontstaat. Daarom
hebben de arbeiders in dagen van werkloosheid recht op
levensonderhoud. Ik moet mij dan ook ten sterkste verzetten
tegen het plan
De heer De Lange. De werkloosheid ontstaat, omdat de
menschen in Rusland van honger sterven.
De heer Knuttel. Ik begrijp niet hoe de heer de Lange
dergelijke nonsens kan spreken, want hij weet toch wel, dat
de Leidsche katoentjes en de sigaren, welke hier worden
gemaakt, niet, althans niet voor een percentage van eenige
beteekenis, naar Rusland werden uitgevoerd, terwijl ook de
bestellingen voor de typografen niet uit Rusland kwamen.
Bovendien, de Russen sterven niet van honger, want er
wordt een groote steunbeweging op touw gezet. Daarvan zult
gij nog wel meer hooren. Ik begrijp niet hoe de heer de
Lange op een dergelijke hartelooze wijze over natuurrampen
kan spreken.
De heer De Lange. Het uitmoordingssysteem van Lenin.
De heer Knuttel. Uw geloof schrijft u voor geen kwade
getuigenis te geven van uw naasten en ik zeg, dat gij zit te
liegen. Lenin is een van de edelste menschen, die op dit
oogenblik leven.
De heer Mulder. Voor zich zelf.
De heer Knuttel. Gij zijt een lasteraar, een gemeene las
teraar. Als er iemand is, die zijn eigen persoonlijkheid uit
schakelt, is het Lenin. Gij spreekt over dingen, waarvan gij
niets weet. Dat is een laagheid van u en dat moet gij eens voelen.
Ik was voor de rest gekomen waar ik wezen wilde. De
arbeiders moeten zich dat recht op levensonderhoud in dagen
van werkloosheid niet laten ontnemen, maar zoolang zij nog
zoo laks en lamlendig blijven als zij op dit oogenblik zijn, zal
ons praten in de Gemeenteraden weinig baten.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik was niet van plan het
woord te voeren, maar na het gesprokene, vooral door den
laatsten spreker, wentch ik toch iets in het midden te
brengen. De heer Knuttel neemt het met buitengewoon veel
hartstocht op, als hij meent te kunnen constateeren, dat een
van zijn partijgenooten wordt belasterd, terwijl hij even
tevoren in diezellde rede zelf een lasterlijke aantijging werpt
naar het hoofd van de Regeering, een aantijging, waarvoor
hij geen enkel bewijs kan aanvoeren. Hij zegt, dat de
Regeeriug deze steunregeling intrekt, omdat de vrees voor
de arbeiders niet meer werkt.
Ik zal mij niet zoo druk maken als de vorige spreker en
in hevige verontwaardiging opvliegen; ik wil eenvoudig