312 MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921. a. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. b. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 10 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming opnieuw wordt vastgesteld. XXXII. Praeadvies op het verzoek van de Besturen der afdeelingen Leiden van den Ned. R. K. Tabaksbewerkersbond, den Chr. Bond van Sigarenmakers en Tabaksbewerkers in Nederland en den Ned. Sigarenmakers- en Tabaksbewerkers- bond, in zake bestendiging van de steunverleening aan uit getrokken werklooze sigarenmakers. (Zie Ing. St. No. 274.) Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende adressen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wil verklaren, dat ik mij in geen enkel opzicht kan vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het is volkomen juist, dat er misschien aanleiding bestaat de steunverleening aan sommige ^uitgetrokken werkloozen stop te zetten, mijns inziens zijn er toch nog vele redenen, welke voortzetting ervan wettigen. De moeilijkheden voor iemand in een bepaald bedrijf om werk te vinden in dat bedrijf, als dat werk er niet is, behoef ik in het algemeen niet uiteen te zetten, maar speciaal wil ik dat doen, omdat in het praeadvies van Burgemeester en Wet houders vooral naar voren komen enkele bedrijven, waarin het voor de monschen, als er werkloosheid is uitgebroken, zeer moeilijk is werk te krijgen. In de eerste plaats de sigaren- industrie, en nu is er wel terecht op gewezen ik erken, dat dat een enkele maal juist is dat er in dat bedrijf huisindustrie voorkomt, maar de fouten, welke door enkelen worden gemaakt, mogen toch niet als voorwendsel worden gebezigd om aan de menschen, in zulk een bedrijf werkzaam, de verdere kans op steunverleening te ontnemen. Bovendien is het stop zetten van de steunverleening in deze gemeente op dit tijdstip om twee redenen gevaarlijk; vooreerst omdat in den winter, die thans nadert, de werk loosheid meer voorkomt dan in de andere gedeelten van het jaar, en in de tweede plaats omdat wij in Leiden te kampen hebben met een industrie, de textiel-industrie, waarin bet voor de menschen, die er werkzaam in zijn, absoluut onmo gelijk is ander werk te vinden. Het is mogelijk, dat de Regee ring de steunverleening beu wordt, omdat de werkloosheid te lang duurt en men tot het beset komt, dat men met die steunverleening niet altijd kan blijven doorgaan, maar de vraag of het tijdstip thans is aangebroken om die steunver leening te eindigen, moet ontkennend worden beantwoord. De malaise, welke zich in den handel openbaart, zal zich ook doen gevoelen in de hier gevestigde fabrieken. Het is waar, dat men steun kan krijgen van de vverkloosheidskassen, maar er komt een tijdstip, waarop men uitgetrokken is, voor den een wat vroeger, voor den ander wat later. In het eene vak kan men gemakkelijker werk vinden dan in het andere, maar het valt niet te ontkennen, dat het in bepaalde vakken zeer moeilijk is. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders, dat de uitge- trokkenen, als zij steun noodig hebben, zich tot het Burger lijk Armbestuur moeten wenden. Per slot van rekening zou ik daartegen weinig bezwaar hebben, maar vooreerst heeft het Burgerlijk Armbestuur bij die menschen nu eenmaal misschien ten onrechte een kwaden reuk en in de tweede plaats is het de vraag of menschen, die uitgetrokken zijn van hun wérkloosheidskassen en die daarna alle mogelijke pogingen in het werk hebben gesteld om in hun branche werk te vinden, maar daarin niet zijn geslaagd, op het Bur gerlijk Armbestuur' zijn aangewezen. Zulke menschen behoorerr mijns inziens niet bij het Burgerlijk Armbestuur. Bij het Burger lijk Armbestuur behooren menschen te komen, die om andere redenen aanspraak kunnen maken op tijdelijke hulp. Bovendien komt er bij, dat bij de tijdelijke steunverleening door de gemeente aan werkloozen een vaste norm wordt gevolgd hoe men ook over die bedragen denkt, men kan er op rekenen, dat die aan de menschen worden uitgekeerd terwijl het Burgerlijk Armbestuur daarentegen geen vasten regel volgt, maar een soort armenzorg uitoefent en eenvoudig zegt: wij geven enkele guldens en daarmede moeten de menschen het maar doen. Wij moeten de menschen, die voor zelfhulp hebben gezorgd, als zij uitgetrokken zijn niet naar het Burgerlijk Armbestuur verwijzen. Wellicht zou daarvoor reden zijn in die gevallen, waarin niet eerlijk is gehandeld en de menschen door huis industrie zich extra inkomsten hebben verschaft, maar de arbeiders, die eerlijk en oprecht hebben gehandeld, mogen niet naar het Burgerlijk Armbestuur worden verwezen en moeten door ons op andere wijze worden geholpen. De heer van Stralen. Ik geloof te mogen zeggen, dat wij thans behandelen een van de allerbelangrijkste punten van onze agenda. Misschien zijn alle heeren dat niet met mij eens, maar voor mij staat het vast, dat wij hier een uiterst belang rijke zaak gaan behandelen. Ik wil beginnen met aan den heer Heemskerk mijn dank te betuigen voor hetgeen hij in dit verband heeft gezegd over deze zaak. Er bleek wel uit, dat hij niet voornemens is met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. Uit het praeadvies heb ik niet den indruk gekregen dat Burgemeester en Wethouders deze zaak even belangrijk vin den als de arbeiders dat doenhet wordt hier entre nous behandelden de slotconclusie is: het Rijk meent, dat aan de steunregeling een eind moet komen en derhalve is voor de gemeente ook hare taak in dezen afgeloopen. Als men de zaak zoo eenvoudig opvat, dan komt men spoedig tot de conclusie, welke Burgemeester en Wethouders genomen hebbenmaar zoo staat de zaak niet. In de vorige Raadsvergadering heeft de Wethouder Bots medegedeeld, dat het gemeentebestuur van Leiden en ook enkele andere gemeentebesturen het niet eens waren met de opvatting van de Rijksregeering ten opzichte van den steun aan uitgetrokken werkloozen; in elk geval is betoogd, dat naar de meeaing van Burgemeester en Wethouders van Leiden en ook van andere gemeenten het Rijk te spoedig is geëindigd met de verstrekking van uitkeering aan uitgetrokken sigaren makers en anderen, die onder de Rijksuitkeering vielen. Door een tiental gemeentebesturen is getracht den Minister daarvan af te brengen en hem te bewegen nog eenigen tijd die steun verleening voort te zetten, maar de Minister heeft daarop geantwoord, dat hij er niet aan denkt met die steunverleening nog langer voort te gaan. Hij bezigde daarbij dezelfde woorden, welke Burgemeester en Wethouders in dit verband ook telkens hebben gebrinkt, namelijk: er moet eindelijk eens een eind komen aan die steunregeling. Het heeft mij getroffen in het antwoord van den Minister aan de gemeentebesturen, dat hij geen andere motieven heeft; er wordt niets anders gezegd dan dit: er moet maar eens een eind aan komen; het kan niet eeuwig duren met die werkloozenuitkeeringen. Maar ieder onbevooroordeelde zal toch gevoelen, dat daarmede de vragen niet beantwoord zijn en dat de zaak daarmede absoluut niet afgedaan is. Wat hebben de werkloozen, die toch voor het overgroote deel buiten hun schuld werkloos zijn De Voorzitter haalt de schouders op. Hij betwijfelt dat waarschijnlijk. Wij hebben dergelijke opmerking van de zijde van onzen Voorzitter meer vernomen. Hij is waarschijnlijk van meening dat zeker 90% van de werkloozen opzettelijk en vrijwillig werkloos zijn; maar dat is onze meening niet. Ik wil wel zeggen, dat ik mij als georganiseerde arbeider wel beleedigd gevoel door dergelijke veronderstelling van de zijde van den Voorzitter, die het altijd getracht heeft voor te stellen, alsof al die werkloozen menschen zijn, die er op uit zijn om voortdurend zonder werken aan den kost te komen. Dat is toch geheel onjuist. Wij geven toe, dat het met verschillende personen het geval is. Er zijn natuurlijk zooals op elk ander gebied, ook hier misstanden, maar dat geeft iemand nog niet het recht om te zeggen, dat de overgroote meerderheid van de betrokken werkloozen aan dat euvel mank gaat en dat geeft evenmin recht om op dien grond dergelijke steunbeweging aan den kant te zetten. Dat mag pas gebeuren, wanneer de toestand weder tot hét normale is teruggekeerd, als er geen reden meer is om de onvrijwillige werkloozen te steunen. Nu is het eigenaardig: het gemeentebestuur van Leiden gevoelt wel, dat die werkloozen ook verder moeten worden ondersteund, maar het wenscht zich aan die steunregeling te onttrekken, omdat het Rijk zich daaraan ook onttrekt. Dat is de grondklank, welken wij in dit stuk van Burgemeester en Wethouders hooien. Ik ben overtuigd, dat, als die circulaire van den Minister ten opzichte van de uitgetrokken sigaren makers niet was verschenen, het gemeentebestuur van Leiden zou zijn voortgegaan met het toekennen van die 50% bijslag op de Rijksuitkeeringen. Het verschil in opvatting tusschen de gemeenten, die van oordeel zijn, dat de taak van de werkloozenzorg op de Regeering rust, en de Regeering, welke meent, dat die steunverleening niet eeuwig kan duren en de uitgaven voor het Rijk te zwaar worden, wordt uitgevochten op de ruggen der werklooze arbeiders. Dezen moeten blijkbaar van weerskanten worden losgelaten, omdat noch de Rijks regeering noch de gemeentebesturen zin hebben voor de steun verleening aanmerkelijke bedragen beschikbaar te stellen. Ik sluit mij volkomen aan bij den heer Heemskerk, waar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14