310 MAANDAG 29 AUGUSTUS 1921. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVIII. Voorstel in zake de teruggave of niet betaling van de pensioensbijdragen ten opzichte van het onderwijzend per soneel der Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. No. 272.) Wordt zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIX. Verordening, tot wijziging van de verordening van 26 Juli 1920 (Gem.blad No. 33), houdende Reglement voor het Burgerlijk Armbestuur te Leiden. (Zie Ing. St. No. 276.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Beraadslaging over art. 1, luidende: »Tusschen de artt. 5 en 6 van bovengenoemde verordening wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: »Art. 5bis. »Bij- en gedurende de uitbesteding van pleegkinderen in »een gezin, hetzij in- of buiten de gemeente, overtuigt het «Burgerlijk Armbestuur zich dat het gezin en zijn omgeving «aan de volgende eischen voldoet: «Het gezin moet zijn rein en zindelijk, zoowel wat de woning «als de leden van het gezin betreft. Aan het pleegkind moet «een behoorlijke slaapplaats met afzonderlijk bed worden «verstrekt. «Genees- en heelkundige hulp moet spoedig te verkrijgen «zijn; gelegenheid tot geneeskundige verpleging mag niet «ontbreken. «De pleegouders moeten den waarborg bieden dat het «pleegkind passend schoolonderwijs ontvangt; oudere kinderen «behooren vak- en vervolgonderwijs te genieten. «Het pleegkind mag met lichte huiselijke bezigheden worden «belast, mits deze zijn krachten niet te boven gaan. Het mag «in geen geval arbeid verrichten, gelijkstaande met arbeid in «loondienst. «Het gezin moet zooveel mogelijk zijn van dezelfde gods- «dienstige gezindte als waartoe het pleegkind of zijn ouders «behooren. Voor het ontvangen van godsdienstonderwijs moet «behoorlijk worden zorg gedragen."" De heer van Eck. M. d. V. Ik kan mij in het algemeen met de voorgestelde aanvullingsbepalingen vereenigen, maar niet met het. laatste lid van het nieuwe artikel 5bis. Zooals uit de stukken blijkt, zijn die wijzigingen voorgesteld op verzoek van den Minister. In het algemeen ben ik er geen voorstander van, dat het Armbestuur zich bemoeit met de godsdienstige richting van de gezinnen, waarin die kinderen verpleegd worden, in het algemeen acht ik het voldoende dat men waarborgen vraagt dat die kinderen in een omgeving komen te verkeeren waar ook aan hunne zedelijke opvoeding wordt gearbeid. Maar ik weet, dat duizenden mijner land- genooten daarop wel prijs stellendat zij, als zij kinderen hebben, die om de een of andere reden verpleegd moeten worden door middel van het Armbestuur, er prijs op stellen, dat die kinderen komen in gezinnen van dezelfde godsdienstige richting. Ik heb daartegen geen overwegend bezwaar; ik zal mij daarbij nederleggenmaar ik heb wel bezwaar tegen de wijze, waarop die zaak hier geregeld is. De slotzin van artikel 5bis luidt: „Het gezin moet zooveel mogelijk zijn van dezelfde godsdienstige gezindte als waartoe het pleegkind of zijn ouders behooren" enz. Dit kan toch in de practijk leiden tot de omstandigheid, dat het kind vol strekt niet komt in een gezin waar de ouders het gaarne zouden willen hebben, wat toch in het algemeen de bedoeling van deze bepaling is. Men houdt zich aan de kerkgenootschappen en men gaat dus uit van de onderstelling dat een Katholiek kind moet komen in een Katholiek gezin, een Ned. Hervormd kind in een Ned. Hervormd gezin, enz. enz. Nu moet ik doen op merken, dat er in de kerkgenootschappen zelf de meest ver schillende beginselen heerschen. De heer Heemskerk. Behalve bij ons. De heer van Eck. Bij de Katholieken heerscht ook wel verschil van meening, maar in de Ned. Hervormde kerk is het in zeer sterke mate het. geval. Laten wij aannemen, dat een kind van orthodoxe ouders verzorgd moet worden door het Burgerlijk Armbestuur; wanneer men daarvoor kiest een gezin, dat ook behoort tot de Nederlandsch Hervormde Kerk, dan kan dat een modern gezin zijn en het kan ook een gezin wezen, dat behoort tot de Christen-socialisten. Ik geloof niet, dat op die manier het doel bereikt wordt. Maar wat veel erger is: er wordt alleen gezorgd voor een bepaalde categorie. Alleen degenen, die be hooren tot een bepaalde gezindte en van wie men mag onderstellen, dat zij het op prijs stellen, dat de kinderen komen in een gezin van dezelfde gezindte, zullen geholpen worden, maar hoe staat het met de duizenden van mijn landgenooten, die niet tot een kerkgenootschap behooren en uit beginsel ongodsdienstig zijn? Wordt ook voor hun belang gezorgd Ik lees daarvan niets. Als een ernstige persoonlijkheid ongodsdienstig is, zal hij het op prijs stellen, dat zijn kind komt in een gezin, dat ook ongodsdienstig is, maar voor zulke menschen wordt niet gezorgd en dat maakt die bepaling in bijzondere mate weerzinwekkend, want daardoor wordt die groote categorie genegeerd of als onwaardig beschouwd. Die regeling kan niet door den beugel. In de tweede plaats heb ik bezwaar tegen deze bepaling: «Voor het ontvangen van godsdienstonderwijs moet behoor lijk worden zorg gedragen." Men gaat daarmede verder dan de Minister wil. De Minister onderstelt, dat het kind komt in een gezin, dat dezelfde godsdienstige opvattingen heeft als de ouders en dan het gezin van zelf zal zorgen, dat het kind godsdienstonderwijs zal ontvangen dat is logisch maar hier wordt het algemeen gesteld: voor het ontvangen van godsdienstonderwijs moet behoorlijk worden zorg gedragen. Dus de ouders, die principieel ongolsdienstig zijn, moeten verdragen, dat door bemiddeling van het Burgerlijk Armbestuur aan hun kind de verplichting wordt opgelegd godsdienstonderwijs te ontvangen. Dat is een dwang op geestelijk gebied, welke mijns inziens zeer moet worden afgekeurd. Ik heb getracht een redactie te vinden, welke de zaak naar mijn meening beter regelde. Ik zou liever willen, dat de gemeentelijke wetgever zich hier absoluut van inmenging onthield, maar, is dat het geval niet, dan is het beter de zaak zoo te regelen, dat de ouders de zekerheid krijgen, dat hun kinderen worden opgevoed in de richting, welke zij wenschen. Maar dat moet gelden voor allen en daarom zou ik willen voorstellen het laatste lid van art. 5bis aldus te lezen: «Het gezin moet zooveel mogelijk dezelfde opvattingen op godsdienstig en maatschappelijk gebied zijn toegedaan als de ouders van het kind." Wij betrachten dan de rechtvaardigheid tegenover allen en kiezen geen partij. De ouders hebben dan de waarborgen, dat het kind wordt opgevoed op dezelfde wijze als zij zei ven het zouden hebben opgevoed. De Voorzitter. Door den heer van Eck is een amendement voorgesteld, strekkende om het laatste lid van artikel 5bis aldus te lezen «Het gezin moet zooveel mogelijk dezelfde opvattingen op godsdienstig en maatschappelijk gebied zijn toegedaan als de ouders van het kind." Het amendement yan den heer van Eck wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad- sl 'ging uit. De heer Bots, M. d. V. De voorgestelde wijziging van het Reglement voor het Burgerlijk Armbestuur is geweest bij de Commissie voor de huishoudelijke verordeningen en vandaar is er geen aanmerking op ontvangen. Indien ook de heer van Eck er kennis van gedragen had, zou wellicht zijn amendement het College eerder hebben bereikt en had het a tête reposée kunnen worden overwogen. Ik geloof, dat de wijziging, welke hij voorstelt, zeer gevaarlijk is, want hij stelt voor de laatste alinea van artikel 5bis te lezen «Het gezin moet zooveel mogelijk dezelfde opvattingen op godsdienstig en maatschappelijk gebied zijn toegedaan als de ouders van het kind." Nu komt het zeer zelden voor, dat vanwege het Burgerlijk Armbestuur kinderen in gezinnen worden besteed door het bestaan van weeshuizen, van den voogdijraad enz. maar er zijn kinderen bij, wier ouders zeer vreemde opvattingen op maatschappelijk gebied hebben," zoodat ik niet geloof, dat de heer van Eck het prijzenswaardig zou vinden, als de kinderen bij dergelijke menschen werden ondergebracht. De heer Dubbeldeman. Dat is de bedoeling niet. De heer Bots. Zulke kinderen krijgen wij toch. Het gebeurt, dat de ouders] van elkander weggeloopen zijn, dat zij elkaar te lijf gegaan zijn, en dat soms de kinderen op grove wijze mishandeld zijn geworden. Dat zijn daden van maatschappelijke opvattingen en ik moet dan ook bezwaar maken tegen de door den heer van Eck aangegeven redactie. Ik geef de voorkeur aan hetgeen Burgemeester en Wethouders voorstellen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 12