MAANDAG 8 AUGUSTUS 1921.
289
De artikelen 1 tot en met 4 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de geheele verordening eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming opnieuw wordt vastgesteld.
XVI. Voorstel:
a. tot wijziging van de bij raadsbesluit van 9 Mei 1921
vastgestelde verordening, regelende de heffing van eene
zakelijke belasting op het bedrijf;
b. tot wijziging van de bij het sub a genoemde raadsbesluit
vastgestelde verordening, regelende de invordering van
de zakelijke belasting op het bedrijf;
c. tot het opnieuw vaststellen van de aldus gewijzigde ver
ordeningen.
(Zie Ing. St. No. 259.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Sandebs. M. d. V. Ik wensch even te memo-
reeren, dat door mij bij de behandeling van de verordening
bezwaar is gemaakt tegen het verantwoordelijk stellen van
bestuurders van vennootschappen voor deze belasting, en
het doet mij genoegen, dat Gedeputeerde Staten blijken ge
heel aan mijn zijde te staan.
De heer van dkr Pot. M. d. V. Ik wensch in dit verband
even te doen opmerken, dat dit een dubieus punt is. Ik weet
niet of ik het indertijd naar voren heb gebracht, maar nu de
heer Sanders er de aandacht op vestigt en een mededeeling
doet, welke ik overigens volkomen kan bevestigen, wil ik wel
mededeelen, dat Gedeputeerde Staten, naar ik vernomen heb,
hebben geaarzeld en na aarzeling de bepaling, zooals die door
ons was opgenomen en zooals die ook in de Rotterdamsche
verordening voorkwam, te licht hebben bevonden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a en besloten.
c. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 14 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele verordening op de heffing eener zakelijke
belasting op het bedrijf eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming opnieuw wordt vastgesteld.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 7 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de geheele verordening op de invordering der zakelijke
belasting op het bedrijf eveneens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming opnieuw wordt vastgesteld.
XVII. Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging voor
Christelijk Onderwijs ten behoeve van on- en minvermogenden
te Leiden, om gelden beschikbaar te stellen voor het stichten
van een 2-tal schoolgebouwen voor gewoon lager onderwijs
op een terrein, gelegen tusschen den Zijlsingel en de Rijnkade.
(Zie lng. St. No. 260.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Schoneveld. M. d. V. Ingevolge de wet op het
lager onderwijs stelt de gemeente gelden beschikbaar om
deze scholen te laten bouwen. Ik zou nu de vraag willen
stellen, of het niet mogelijk is in het bestek de bepaling te
doen opnemen, dat Leidsche arbeiders te werk gesteld moeten
worden. Men vergete toch niet, dat er onder de grondwer
kers nog vrij groote werkloosheid heerscht en met des te
meer aandrang bepleit ik opneming van dergelijke bepaling
in het bestek, aangezien toch de gemeente de zorg op zich
genomen heeft voor eventueel uitgetrokken werkloozen.
Uit een officieuze mededeeling is mij gebleken, dat wat
betreft den bouw van de twee scholen, die nu gebouwd wor
den door de Vereeniging voor onderwijs op Gereformeerden
grondslag, in het bestek dergelijke bepaling niet opgenomen
is en verder is mij als juist medegedeeld, dat de betrokken
aannemer met een flinke ploeg volk uit Noord-Brabant zal
komen om dat werk aan te vatten.
Dus met het oog op de werkloosheid, die ook hier ter
stede heerscht, zou ik willen vragen, of het niet mogelijk is
in het bestek voor den bouw van deze scholen de bepaling
op te nemen dat Leidsche arbeiders te werk gesteld worden.
De heer Knuttel. M. d. V. Evenals bij vorige gelegenheden
wensch ik mij ook thans te verklaren tegen het beschikbaar
stellen van gelden voor het niet-openbaar onderwijs.
Ik wensch er echter bij deze gelegenheid tevens de aandacht
op te vestigen, dat nu reeds ongeveer een half millioen uit
getrokken is voor den bouw van zulke scholen en dat natuurlijk
binnen kort de een of andere Roomsche School vereeniging er
bij zal komen en ook de Leidsche School vereeniging; zoodat
de Leidsche belastingplichtigen wel kunnen nagaan waaraan
zij eventueele nieuwe verhooging van hunne belasting te
danken hebben.
Deze uitgave is hier ook weder des te grooter onzin, omdat
de aanbouw van die scholen gepaard gaat noch met een ver
laging van het aantal leerlingen per klasse, noch met een
evenredige vermeerdering van de bevolking der gemeente,
zoodat het hier weder is ten gerieve van de splitsing in
allerlei sectetjes en het volproppen van de hoofden der kinderen
met allerlei dingen waarbij de gemeenschap zeker geen belang
heeft, dat hier al dergelijke sommen moeten worden uitge
trokken.
Ik wil dus nogmaals verklaren, dat ik tegen dit voorstel ben.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik moet den heer Schoneveld
mededeelen, dat de gemeente in dezen geene zeggenschap heeft
doch dat er misschien wel aanleiding bestaat in dezen eenigen
aandrang uit te oefenen op het schoolbestuur, in de hoop dat
het zijne medewerking in die richting zal willen verleenen.
De Voorzitter. De ervaring, welke de laatste dagen op
dit gebied is opgedaan, heeft er aan herinnerd, dat er aan
die voorwaarde ook bezwaren verbonden zijn. Een dag of
wat geleden heeft het zich voorgedaan, dat aan den Hoogen
Rijndijk een schuit met steenen moest worden gelost; dat
werk was opgedragen aan een vijftal Leiderdorpers en toen
die menschen er mede bezig waren, is daarop van Leidschen
kant aanmerking gemaakt en gezegd, dat dat werk door
Leidsche werklieden moest gebeuren. Dat werk is dan ook
voor die Leiderdorpers verhinderd geworden, hetgeen er
aanleiding toe gegeven heeft, dat een paar menschen mij
zijn komen vragen of dat zoo moest. Ik wil gulweg bekennen,
dat ik mij verplicht rekende al het mogelijke te doen ten
behoeve van de Leidsche werklieden, maar wat mij toen
heeft gefrappeerd is dit, dat voor hetgeen hier vanwege de
Leiderdorpers door vijf personen werd gedaan in Leiden
zeven personen noodig werden geacht. Zoo heeft die zaak
zich toegedragen. Als nu op die manier de Leidsche werklieden
eischen gaan stellen, welke de zaak duurder maken dan
wanneer zij door werklieden van buiten wordt verricht, dan
gevoelt men wel, dat daaraan bezwaren verbonden zijn. Er
kan ten gunste van Leidsche werklieden worden gewerkt en
het zal ook wel gebeuren, maar men moet de schaduwzijde,
welke men bij een pertinente voorwaarde kan krijgen, niet
uit het oog verliezen.
De heer Knuttel. M. d. V. Wat u de schaduwzijde noemt,
noem ik de eenige lichtzijde. Ik zou er vierkant tegen zijn
om aan Leidsche arbeiders de voorkeur te geven, als de
arbeidsvoorwaarden voor allen gelijk waren. Ik zou zeggen:
of iemand toevallig te Leiden dan wel te Leiderdorp woont,
doet er niets toe, ieder heeft recht op werk. Wij weten echter,
dat die werklieden van buiten de loonen drukken en het werk
aannemen tegen slechtere voorwaarden, zooals hier blijkt, waar
zij dit lossingswerk hebben aangenomen met vijf personen,
terwijl dat anders door zeven personen moest gebeuren. In
andere gevallen werken die arbeiders van buiten tegen lager
loon. Teneinde die loondrukking te voorkomen kan ik meegaan
met den maatregel, door den heer Schoneveld voorgesteld. Ik
weet, dat het duurder uitkomt, maar men moet dien eisch
stellen om loondrukking te vermijden.
De heer van Stralen. M. d. V. Uw opmerking geeft mij
aanleiding iets te zeggen wat ik anders niet zou hebben gezegd.
Het is van u niet tactisch die mededeeling te doen, want
hetgeen u gezegd hebt had even goed ongezegd kunnen
blijven, omdat de bestekken voorzien in hetgeen gij als een
schaduwzijde naarvoren hebt gebracht. Gij weet, dat, als
Leidsche werklieden te hooge eischen stellen, de aannemer
van een werk niet verplicht is die Leidsche werklieden te
werk te stellen en daarvan ontheffing kan krijgen. Maar
hetgeen gij zegt is ook niet geheel juist. Wat de heer Knuttel
aanvoert raakt de kern van de zaak, namelijk dat de werk
lieden van buiten bereid zijn tegen slechtere voorwaarden
werk aan te nemen dan de Leidsche werklieden, en als gij
mededeelt, dat dat lossingswerk door vijf Leiderdorpers werd
verricht, terwijl de Leidsche werklieden daarvoor zeven
personen noodig achtten, dan is dat een kwestie, welke gij
niet kunt uitmaken. Dat lossingswerk geschiedt onder bepaalde
omstandigheden door een bepaald aantal personen en noch
vöor u noch voor mij staat vast, dat die Leidsche werklieden
overdreven door te eischen, dat dit werk door zeven personen
zou worden verricht.
Zooals ik zeide, voorzien de bestekken in het bezwaar, dat