284
MAANDAG 8 AUGUSTUS 1921.
Ik bedoel in geen enkel opzicht te kennen te geven, dat de
Wethouder van de Volkshuisvesting in gebreke zou zijn geble
ven; ik ken zijne voortvarendheid op dit stuk genoeg om wel
te begrijpen, dat hij zeer zeker ook wel van meening was dat
de door de Huurcommissie gevraagde toestemming om die 30
huuraanzeggingen uit te brengen moest verleend worden.
Maar daaruit valt de conclusie dus te trekken, dat er in het
college eigenlijk geen eenstemmigheid bestaat en dat de
meerderheid eigenlijk meent, dat deze wet maar op deze
slappe wijze moet worden toegepast. Het woord »toepassen"
is eigenlijk hier niet eens op zijn plaatsmen zou hier
misschien een ander, sterker woord er voor kunnen gebruiken.
De critiek, welke ik bij deze uitspreek, treft dan ook niet
direct den persoon van den Wethouder van de Volkshuisvesting
maar de meerderheid van het college, welke op zoo eigenaardige
wijze de zaak doet traineeren, ten gevolge waarvan misschien
in December aanstaande een woning eens zal verhuurd wor den.
Het eigenaardige is, dat het motief, hetwelk voor het terug
zenden van die 30 zaken gebruikt werd, is, dat Burgemeester
en Wethouders nog niet genoeg op de hoogte waren gesteld.
Nu heb ik de wet er nog eens op nagelezen, maar uit niets
blijkt dat de Huurcommissie aan het college van Burgemeester
en Wethouders moet mededeelen, welke redenen er precies
voor haar bestaan om de bedoelde toestemming te vragen.
Integendeel, het is precies andersom. Art. 13 der wet zegt
zeer duidelijk, dat het college van Burgemeester en Wethouders
aan de Huurcommissie alle inlichtingen moet geven, welke
noodig zijn om tot toepassing der wet te geraken.
Nu is het de zaak op haar kop zetten wanneer Burgemeester
en Wethouders, na alles wat voorafgegaan is, nog zeggen:
wij beginnen er nog niet aan; die machtiging krijgt ge niet;
wij weten nog te weinig van de zaak. Als zij te weinig nog
van de zaak weten, dan is het de schuld van het college
zelf; dan hadden Burgemeester en Wethouders op andere
manier reeds vóór dezen tijd moeten zorgen, dat zij volledig
op de hoogte van die zaken waren.
Nu heeft de Wethouder medegedeeld, dat er nu toch al
eenige machtigingen aan de Huurcommissie verleend zijn.
Van de zes ingekomen verzoeken van de Huurcommissie om
huuraanzegging te mogen uitbrengen zijn er drie ingewilligd.
Ik zou willen vragen: waarom zijn er slechts 3 van de zes
verzoeken ingewilligd door Burgemeester en Wethouders?
Waarom niet voor alle zes die woningen? Waarom heeft
het college niet gemeend, dat de Huurcommissie oud en wijs
genoeg was om te weten wat zij deed, en waarom heeft het
niet aan het oordeel dier commissie overgelaten de maat
regelen te nemen, welke zij noodig achtte? Wij weten toch
immers, dat volgens de wet de eerste huuraanzegging niet
onmiddellijk wordt gevolgd door een exploit van verhuring,
maar dat de eigenaar van de aangezegde woning de gelegen
heid heeft om telkens aan de Huurcommissie uitstel te vragen,
om te verzoeken de maand, in de wet genoemd, telkens met
een maand te verlengen. Gesteld dus, dat een vergissing is
begaan en dat een huuraanzegging ten onrechte is geschied,
dan is er voor eiken huiseigenaar gelegenheid te over om te
trachten daarop te doen terugkomen. Nu willen Burgemeester
en Wethouders daarin niet medewerken en ik vraag mij af
wat er eigenlijk achter schuilt. Is het gemeentebestuur mis
schien bang om groote heeren aan te pakken? Het is mij
bekend, dat er verschillende perceelen in het geding zijn,
waarvan de eigenaren bij voorbaat hebben verklaard: ,,ik
verdom het, ik verhuur het niet'', maar ligt het dan op den
weg van het college dergelijke menschen te sparen Er is één
geval, waarin de gemeente onder de vorige, nu vervallen, ver
ordening heeft geprocedeerd tegen den eigenaar van een
woning, die het vertikte die woning te verhuren, welk proces
de gemeente op grond van een formaliteit heeft verloren;
waarom zeggen Burgemeester en Wethouders dien man niet
onmiddellijk aan dat huis onverwijld te verhuren? Onder de
zes woningen, welke de Wethouder bedoelde, is er een, welke
het bezit is van een fabrikant, wiens bedoeling geen andere
is dan die woning aan haar bestemming te ontrekken en haar
tot fabriek in te richten. Waarom nog langer gewacht met
te trachten een woning te verschaffen aan een aantal bewoners
van de gemeente, die snakken naar een woning en aan de
Huurcommissie dagelijks komen vragen of de toepassing van
de wet nog niet zoover gevorderd is, dat zij een woning
kunnen krijgen? Schier eiken dag komen die menschen naar
de Kloksteeg en dan moeten zij met allerlei wiswasjes naar
huis worden gestuurd, omdat de Secretaris der Huurcommissie
niet kan meedeelen hoe het eigenlijk zit.
Ik betreur het, dat het college zoo weinig medewerking
toont in een zoo belangrijke aangelegenheid als deze en dat
vier maanden na het in werking treden van de wet, nog niets
is gedaan, waardoor ingezetenen, die dringend behoefte hebben
aan een woning, in het bezit daarvan kunnen worden gesteld.
De heer de Lange. M. d. V. Het spijt mij, dat ik critiek
moet uitoefenen op de leiding van het college. Burgemeester
en Wethouders hebben welwillend willen zijn en hebben
getracht met een enkel woord aan te toonen, dat het inge
komen adres onjuistheden bevat, maar zij hebben buiten den
waard gerekend. De ervaring, welke zij hebben, had hen te
voren kunnen doen vaststellen, dat zij buiten den waard
zouden rekenen. Wij zitten hier niet om discoursen aan te
hooren tusschen Burgemeester en Wethouders en den heer
van Stralen als lid der Huurcommissie over de uitvoering
van de Huuraanzeggingswet. Dat onderwerp gaat den Raad
niet aan en ik heb geen roeping om die discoursen aan te
hooren. Wij mogen ons er niet mede bemoeien en teneinde
nu te trachten een eind aan de zaak te maken anders
verkwisten wij er misschien nog een uur mede heb ik de
eer de volgende motie voor te stellen:
»De ondergeteekende stelt voor het adres voor kennisgeving
aan te nemen, omdat dit deel der uitvoering der Huurcom-
missiewet buiten den Raad omgaat."
Het voorstel van den heer de Lange wordt voldoende onder
steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Pot. M. d. V. Nu de heer van Stralen
de zaak zoo uitvoerig heeft besproken en het een zaak geldt,
waarvoor een zekere publieke belangstelling mag worden
ondersteld, zou ik gaarne met een enkel woord van antwoord
dienen, alvorens gestemd wordt over de motie van den heer
de Lange, welke, naar ik meen, ten doel heeft de discussie te
sluiten.
De heer de Lange. Zoo komen wij er niet uit, want dan
krijgen wij weer een lang antwoord van den heer van Stralen.
De Raad heeft in deze zaak niets te zeggen en wij zitten
hier niet om ten pleiziere van het college van Burgemeester
en Wethouders en een lid van de Huurcommissie hun dis
puten aan te hooren.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik zit hier niet als lid van
de Huurcommissie, maar als lid van den Raad en als zoo
danig heb ik het recht aan Burgemeester en Wethouders te
vragen wat zij ten deze hebben gedaan.
De Voorzitter. Laten wij den heer van der Pot alsnog in
de gelegenheid stellen nog iets te zeggen naar aanleiding van
wat de heer van Stralen in het midden gebracht heeft. Het
is bepaald noodig dat de heer van der Pot namens het college
antwoordt. Als hij dat gedaan heeft, kan er gestemd worden.
De heer de Lange. M. d. V. Wat hebben wij hier dan
voor een vergadering Er is toch een voorstel van mij
De Voorzitter. De heer van der Pot moet toch in de ge
legenheid gesteld worden een antwoord te geven.
De heer de Lange. De heer van der Pot kan een artikel
in de courant schrijven!
De heer van der Pot. M. d. V. De heer de Lange moge
formeel gelijk er in hebben, dat dit een zaak betreft van
uitvoering der wet, waarmede de Raad niet te maken heeft,
en waarover hier dus "geen discussie moet gevoerd worden
waar die discussie nu eenmaal van den eenen kant gevoerd
is, zou ik er toch prijs op stellen daarop even te antwoorden.
Laat de heer de Lange dan dergelijk voorstel doen nadat
ik gesproken heb. Het gaat toch niet aan wel den aanklager
te hooren en den aangeklaagde niet. Dezen moet ook de ge
legenheid gegeven worden zijn standpunt uiteen te zetten en
zich te verdedigen.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik zou in overweging willen
geven dit verzoekschrift in handen van Burgemeester en
Wethouders te stellen ter fine van praeadvies. Dan loopt de
zaak geregeld.
De heer de Lange. Wat de heer. van Hamel wil, kan niet.
De Raad heeft er niet over te beslissen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben van oordeel, dat wij over
deze zaak wel kunnen en mogen spreken, maar ook ben ik van
oordeel dat, wanneer hier een motie van orde wordt ingediend,
gelijk de heer de Lange gedaan heeft, zij vóór alles moet gaan.
Daarom zou ik zeggenlaten wij daarover eerst spreken
ik zal mij er tegen verklaren, want ik meen ook dat wij er
meer van moeten hoorenmaar eerst moet over de motie
beslist worden. Dat ben ik met den heer de Lange eens.
Het voorstel van den heer de Lange wordt in stemming
gebracht en met 18 tegen 2 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Kuivenhoven, Wilbrink, Heems
kerk, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld,