176 inmiddels gemachtigd de bestaande regeling des noodig geheel voor rekening van de gemeente tot 27 Augustus te bestendigen. De vraag rijst nu: wat zal na 27 Augustus moeten gebeuren? Dit geldt niet alleen voor de sigarenmakers, maar ook voor de andere vakken, die onder de Rijksregeling vallen, waarvan voor onze gemeente vooral de textielarbeiders zijn te noemen. Het wil ons voorkomen, dat, indien het Rijk, hetwelk de steunregeling trof, deze gaat liquideeren, blijkbaar in de meening, dat de toestanden in de aangewezen vakken een specialen steun niet meer wettigen, er voor de gemeenten geen aanleiding kan bestaan daarmede door te gaan, te minder wanneer voor een gemeente als Leiden de zekerheid bestaat, dat de kosten geheel voor hare rekening komen. Daarbij mag niet uit bet oog worden verloren, dat eene gemeente, waar een noodlijdende industrie is gevestigd, toch al in haar in komsten de mindere draagkracht der betrokken werknemers voelt. Wij zouden ons derhalve op het standpunt willen plaatsen, dat de gemeenten in deze aangelegenheid niet verder gaan dan het Rijk. Daarbij willen wij niet verzwijgen, dat het stopzetten van. den steun voor de sigarenmakers er toe zal kunnen bijdragen, dat de terugkeer van normale verhoudingen in dit bedrijf wordt bevorderd. Er is toch de laatste jaren in de tabaks nijverheid een omvangrijke en bijna niet te controleeren huisindustrie ontstaan, die het vermoeden wettigt, dat de werkloosheid in dit vak meer schijn dan wezen is. Dit is de ervaring en de overtuiging ook van de andere groote gemeenten, met wie wij overleg pleegden. Wordt echter de steunregeling stopgezet, dan zullen er nog wel eenige uitgetrokken werknemers overblijven, die hulp noodig hebben. Tot wien zullen deze zich dan kunnen wenden? Het komt ons voor, dat voor dezen het burgerlijk armbestuur de aangewezen toevlucht is. Het handhaven van steunregelingen, die tusschen de werkloosheidsverzekering en de armenzorg in staan, achten wij ook daarom ongewenscht, omdat juiste denkbeelden omtrent de burgerlijke armenverzorging daar door worden vertroebeld. De oude opvatting van armenzorg moet plaats maken voor de moderne, die in de armenzorg ziet een instelling voor maatschappelijk hulpbetoon, waartoe men zich wendt in moeilijke financieele omstandigheden, en waarbij met de noodige tact ook aan begrijpelijke gevoelens wordt tegemoetgekomen. Ons College meent dus en ook in gemeenten als Amsterdam, den Haag, Utrecht en andere groote gemeenten is men die opinie toegedaan, dat er voor de gemeenten geen aanleiding bestaat de steunregeling te bestendigen, tenzij het Rijk zelf daartoe alsnog mocht besluiten. In dit laatste geval zouden wij dan echter ook niet verder willen gaan dan het Rijk. Het spreekt vanzelf dat, indien de steun voor de in de Rijksregeling opgenomen vakken wordt beëindigd, ook de bijzondere, daarnaast nog geldende zuiver gemeentelijke steun aan andere vaklieden dient op te houden. Het voor dit doel door U toegestaan crediet zal [trouwens eind Augustus ook verbruikt zijn. Wij stellen Uwe Vergadering derhalve voor op het adres van de sigarenmakers-organisatien afwijzend te beschikken en alleen dan specialen steun te verleenen, indien het Rijk daartoe zijne medewerking verleent. Blijkens eene na het samenstellen van dit praeadvies bij de adresseerende gemeenten ingekomen missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken is het Rijk hiertoe vooralsnog niet bereid. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 6 Augustus 1921. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbaar College. Ondergeteekenden, domicilie kiezend ten huize van B. Lam- booy, Molenstraat 8 te Leiden, handelend in opdracht van de besturen der afdeelingen Leiden van den Nederl. R. K. Tabaksbewerkersbond, de Christel. Bond van Sigarenmakers en Tabakbewerkers in Nederland en den Nederlandschen Sigarenmakers- en Tabakbewerkersbond, hebben de eer Uw College te verzoeken te willen besluiten dat de steunver- leening aan de uitgetrokken werkloozen zal worden voortgezet indien de tijd, door den Minister van Binnenlandsche Zaken in zijn circulaire van 18 Juni No. 601 S. Afdeeling A bepaald, voor de werkloozen zal zijn verstreken en zij nog geen werk hebben. Voor de motiveering van dit verzoek hebben wij de eer Uw College te verwijzen naar bijgaande toelichting. 't Welk doende enz., Namens de afd. Leiden Ned. R. K. Tabakbew.bond, J. H. Nij huis, Voorzitter. Namens de afd. Leiden Chr. Bond v. Sigarenm. enz. in Nederland, W. H. van Heusden, Voorzitter. Namens de afd. Leiden Ned. Sigarenm. en Tabakbew.bond, B. Lambooy, Voorzitter. N°. 276. Leiden, 16 Augustus 1921. Onder overlegging van nevensgaand verzoek, geven wij Uwe Vergadering in overweging Prof. Dr. P. C. T. van der Hoeven, wederom voor het tijdvak 1 Juli 19211 Juli 1924, te besten digen in de betrekking van Stads-Vroedmeester. Aan den Gemeenteraad. Burg- en Weth. van Leiden. Leiden, 12 8'21. Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onderge- teekende, Dr. P. C. T. van der Hoeven, dat hij verzoekt herbenoemd te worden tot Stadsvroedmeester. P. C. T. van der Hoeven. N°. 276. Leiden, 16 Augustus 1921. Bij hunne circulaire van 8 Februari j.l. (Prov.blad No. 20) zonden de Gedeputeerde Staten dezer provincie ons toe een afdruk van eene circulaire van den Minister van Binnen landsche Zaken, betreffende aanvulling van de bepalingen in de Reglementen van Burgerlijke Armbesturen ten opzichte van de verzorging van uitbestede kinderen. Terecht merkt de Minister op, dat het voorschrift van art. 21, 8e lid der Armenwet over het algemeen niet of slechts ten deele wordt opgevolgd en dat het toch zeer ge- wenscht is, dat de Reglementen van de Armbesturen, vooral met het oog op de kinderen, uitvoerige bepalingen bevatten omtrent de verzorging en het toezicht op de verzorging van uitbestede personen. Aangezien ook het Reglement van ons Armbestuur in artikel 6 slechts de bepaling bevat dat het toezicht geschiedt door bezoek, zonder meer, hebben wij in overleg met het Burgerlijk Armbestuur een ontwerp-verordening tot wijziging van het Reglement voor dat bestuur samengesteld, waarin bepalingen zijn opgenomen omtrent de eischen, waaraan een gezin, waarin een pleegkind wordt opgenomen, moet voldoen, de verzorging van de bestedelingen zelf, benevens het toezicht en de controle op de pleegkinderen, de pleegouders en hunne gezinnen, een en ander in den zin als door den Minister aan gegeven. Onder mededeeling dat de Commissie voor de Huishoudelijke verordeningen zich met het ontwerp geheel kan vereenigen, geven wij Uwe Vergadering thans in overweging over te gaan tot de vaststelling van de navolgende verordening: VERORDENING, tot wijziging van de verordening van 26 Juli 1920 (Gem.Blad No. 33), houdende Reglement voor het Burgerlijk Armbestuur te Leiden, gewyzigd bij verordening van 29 November 1920 (Gem.BIad No. 51). Artikel 1. Tusschen de artt. 5 en 6 van bovengenoemde verordening wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende; «Art. 5 bis. »Bij- en gedurende de uitbesteding van pleegkinderen in »een gezin, hetzij in- of buiten de gemeente, overtuigt het «Burgerlijk Armbestuur zich dat het gezin en zijn omgeving »aan de volgende eischen voldoet: »Het gezin moet zijn rein en zindelijk, zoowel wat de woning »als de leden van het gezin betreft. Aan het pleegkind moet «een behoorlijke slaapplaats met afzonderlijk bed worden I «verstrekt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 18