MAANDAG 11 JULI 1921.
277
hedenmiddag is gebeurd, door de aanstelling van een vijfden
Wethouder, kan dunkt mij daai aan tegemoetgekomen worden.
Men voegt mij toe, dat dat een tijdelijke Wethouder is. Ik
bedoel niet door deze benoeming maar op dezelfde wijze kan,
zoolang de Burgemeester ontbreekt, de Wethouder loco-
Burgemeester door een anderen Wethouder vervangen worden.
Zooals ik zeide, heb ik lang geaarzeld eer ik tot het doen
van dezen stap overging; maar na overleg met mijn partij-
genooten meen ik dat, waar wij vrijwel de zekerheid hebben
dat de Burgemeester nog geruimen tijd niet in staat zal zijn
zijne functie waar te nemen, het belang van de gemeente
eischt dat er een andere Voorzitter in plaats van den tegen-
woordigen Voorzitter wordt benoemd.
Ik wensch daarom aan den Raad de volgende motie voor
te stellen
»De Raad van Leiden, overwegende dat de leiding der
Raadsvergaderingen de krachten van den tegenwoordigen
Wethouder loco-Burgemeester te boven gaat, spreekt de
wenschelijkheid uit, dat de leiding der Raadsvergadering aan
een anderen Wethouder worde opgedragen."
De motie van den heer van Eek wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen aangemerkt is
heb ik een onderhoud gehad met een drietal Raadsleden en de
zaak is ter sprake gekomen in Burgemeester en Wethouders.
Het is mij niet onbekend, dat ik een eigenschap bezit die
mij het leven in veel opzichten gemakkelijk maakt; doch ik
heb helaas bij het bezit van deze eigenschap, geen rekening
gehouden met mijne verplichtingen als Voorzitter van den Raad.
Ik kan zeggen, dat in de besprekingen, welke èn met Raads
leden èn in het College hebben plaats gehad, de verschillende
zaken, door den heer van Eek aangeroerd, met name en met
allen nadruk genoemd zijn. En nu kan het toch voorkomen,
dat iemand eens op zijn fouten moet gewezen worden om er
zelf van overtuigd te zijn, dat het fouten zijn en ook dat het
tekortkomingen zijn. Ik wil eerlijk bekennen, dat ik door de
uitnemende wijze, waarop de besprekingen hebben plaats
gehad men heeft mij waarlijk niet gespaard en ik ben
daarvoor dankbaar tot de volkomen overtuiging ben ge
komen, dat ik mij in enkele gevallen ik zal het eerlijk en
ernstig zeggen misgaan heb en dat de gemaakte aan
merkingen rechtmatig zijn. Ook omdat ik het volkomen heb
ingezien, heb ik èn tegenover de Raadsleden èn tegenover
het College gezegd: ik zie het in, ik ben ervan overtuigd en
ik acht mij volkomen in staat mij zelf te herzien en mijn
plicht als zoodanig te volbrengen. Had ik mij daarin zwak
gevoeld of zag ik er geen gat in om in mijn houding ver
andering te brengen, zou ik het hebben gezegd, overigens
aan het College overlatende wat het over mij wilde besluiten.
Ik zal mij houden aan hetgeen de heer van Eek heeft ge
noemd: zelfbeheersching, plichtsvervulling, objectief de zaken
bezien en mij voldoende in de zaken inwerken. Hij heeft
gezegd, dat ik een enkele maal had getoond dit laatste niet
te hebben gedaan, en nu zal ik mij in dit opzicht niet ver
heffen; men heeft het recht ook dat van mij te vergen, en
ik acht dit ten volle uitvoerbaar.
Ik heb eenvoudig deze korte verklaring willen afleggen,
opdat men wete hoe ik tegenover deze critiek sta, en wat
men van mij heeft te wachten. Waar ik gevoelde, dat men
recht had aanmerking te maken en te zeggen, dat het zoo
niet meer mocht, heb ik mijn ongelijk willen erkennen.
De heer Wilmer. M. d. V. De heer van Eek heeft gezegd,
dat hij lang heeft gewacht met deze zaak in den Raad te
brengen, omdat hij, evenals anderen, een zwak heeft om niet
iemand persoonlijk te willen treffen. Ik weet, dat hij dat
zwak heeft, en ik heb hem altijd gekend als een hoffelijk
tegenstander, maar ik meen, dat hij daarop vanavond toch
een uitzondering heeft gemaakt. Naar mijn meening had deze
zaak niet in den Raad ter sprake gebracht mogen worden,
voordat de heer van Eek buiten den Raad had getracht het
doel te bereiken, dat hij door deze motie wenscht te bereiken.
Ik vind het, als men tevoren geen andere wegen heeft in
geslagen, niet overeenkomstig de gevoeligheid ten opzichte
van een persoon, welke ook de heer van Eek aan den dag
wil leggen, om dezen weg in te slaan. Ik zal den heer van
Eek dan ook niet op dien weg volgen.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zal stemmen tegen de motie
van den heer van Eek op grond van de verklaring, welke wij
namens Burgemeester en Wethouders hebben vernomen uit
den mond van den heer Bots.
De heer van Eck. M. d. V. Het doet mij leed, maar voor
eerst kan ik die motie niet intrekken en in de tweede plaats
kan ik niet inzien, dat ik met het indienen van deze motie
iets verkeerds en iets onnoodig hards heb gedaan.
Wanneer het op dit oogenblik voor het eerst tot het besef
van den Raad en van den waarnemeriden Burgemeester kwam
dat de Raadsvergaderingen niet geleid werden zooals wij recht
hadden te eischen en ik dus plotseling deze motie in den
Raad wierp, dan had de heer Wilmer het recht om mij te
verwijten, dat ik hier onnoodig hard was opgetreden. Maar
ik wijs erop, dat herhaaldelijk in den Raad door de leden
bij interruptie zoo is gesproken, dat men daaruit duidelijk
kon opmaken en dat ook de waarnemende Voorzitter duidelijk
tot het besef kon komen, dat men tegen de leiding zeer
ernstige bezwaren had. Herhaaldelijk is geroepenwaar is
de leiding? wie heeft het woord? Daaruit bleek zeer duidelijk,
dat men over het algemeen de leiding slecht vond.
In het Leidsch Dagblad is den laatsten keer zeer duidelijk
te kennen gegeven, dat ook dit persorgaan meende, dat het
beter was voor den waarnemenden Burgemeester om heen
te gaan.
Ik heb aan den anderen kant zeer op prijs gesteld en zeer
gewaardeerd, Mijnheer de Voorzitter, dat u ronduit hebt
erkend, dat u in verschillende opzichten verkeerd gehandeld
hebt. Wanneer wij dus, daarop afgaande, de zekerheid konden
hebben dat de Raadsvergaderingen beter zouden geleid worden,
dan zou ik de eerste zijn om te zeggen: ik trek mijne motie
in. Aangezien nu echter deze zaak aan de orde is gekomen
en die fouten niet alleen gezocht moeten worden bij uw gebrek
aan doorzicht, om te weten hoe de Raadsvergaderingen geleid
moeten worden, een doorzicht, dat u nu door de ervaring
verkregen hebt en dat u van plan zijt te gebruiken om uw
leiding te verbeteren, maar voor een groot deel voortspruiten
uit gemis aan eigenschappen, die een Voorzitter moet bezitten
een gemis, waarvoor ik u niet verantwoordelijk kan stellen
maar waaraan ik den Raad ook niet wil blootstellen moet
ik dus mijne motie handhaven. Mijnheer de Voorzitter. Ook
met den besten wil der wereld geloof ik niet, dat u de persoon
zijt, die in het belang van de gemeente deze Raadsvergaderingen
goed kunt leiden.
Door het bijzondere, dat daarbij gebeurd is, is de zaak
verscherpt en is zij eerder aan de orde gekomenmaar nu
eenmaal die vraag gesteld is, moeten wij de kwestie objectief
beoordeelen.
Het spijt mij, dat ik in dit opzicht iemand onaangenaam
moet zijn; dat vind ik vervelend en het kost mij moeite;
maar wanneer wij eenmaal voor de zaak gesteld worden en
ons moeten afvragen, wat moet voorgaan: het belang van de
gemeente, dat toch tot zekere hoogte ook door den Gemeenteraad
gediend kan worden naar mijne overtuiging, of de vraag of
men een persoon onaangenaam moet zijn, dan is mijne conclusie,
dat het belang van de gemeente moet voorgaan.
In het belang dus van de gemeente handhaaf ik deze motie.
Hoe de Raad daarover zal oordeelen, moet hij weten, maar
ik meen, dat de Raad verkeerd handelt met haar te verwerpen.
Want ik heb bespeurd uit de uitingen van de leden, dat men
het in het algemeen met mij eens is, maar eenerzijds laat
men zich leiden door de verklaring van den Voorzitter en
anderzijds zal misschien wrevel bestaan over de wijze waarop
ik de zaak ter sprake gebracht heb. Maar de Voorzitter verandert
niet door zijne verklaring en hij verkrijgt daardoor geen
eigenschappen, die hij nu nog niet bezit; en anderzijds
behoeft het gemeentebelang er niet onder te lijden, wanneer
ik een fout mocht hebben gemaakt.
Daarom hoop ik, dat de leden de objectiviteit zullen be
trachten, het belang van het algemeen zullen stellen boven
het belang van den persoon en dus voor de motie zullen
stemmen.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch, waar men begint
zijn stem te motiveeren, te verklaren, dat ik voor de motie
zal stemmen.
Het doet mij eenigszins leed dat ik het doen moet, om den
persoon van den Voorzitter, maar ik meen ook met den heer
van Eck, dat ten slotte het gemeentebelang boven het persoonlijk
belang gesteld moet worden.
Deze geheele discussie is inderdaad zeer pijnlijk voor den
Voorzitter. Ik geloof dat ik heb het in een vorige
vergadering tegen den Voorzitter zelf gezegd als hij meer
zelfkennis had, dan zou hij niet opgetreden zijn zooals hij
toen onder meer tegen mij gedaan heeft, wat misschien er
ook eenige aanleiding toe gegeven heeft, dat men nu met
dit voorstel is gekomen. Mijnheer de Voorzitter. Als gij
vanavond eenig meerder blijk van zelfkennis hadt gegeven
door de leiding van de vergadering bij de behandeling van
dit punt aan een uwer collega's over te laten zou dit beter
zijn geweest, want naar mijn meening hebben niet al de leden,
teneinde u niet onaangenaam te zijn, uitgesproken hetgeen
zij onder ons en ook tijdens de zittingen wel eens hebben
gezegd. Gij zoudt dan een verstandige houding hebben aan
genomen en het zou u meer tot eer hebben gestrekt, indien
gij hadt gezegd waar ik bemerk, dat een motie wordt ingediend,
welke anderen misschien uit persoonlijke overwegingen niet