246 MAANDAG 11 JULI 1921. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen: 1°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed gekeurd raadsbesluit tot verhooging der begrooting, dienst 1921, ten behoeve van de uitkeering van voorschotten en premie's voor den bouw van arbeiders- en middenstands woningen. 2°. Afschrift van het Koninklijk Besluit van 29 April 1921 No. 57, waarbij aan de gemeente Leiden ten behoeve van de Woningbouwvereniging «Tuinstadwijk" voorschotten worden verleend voor den aankoop van grond en den bouw van 209 woningen op een terrein gelegen aan- en nabij de Heeren straat. 3®. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde verordeningen op den Districts-Keuringsdienst van Waren en die, regelende de wedden en de instructies van het personeel bij dien dienst. 4°. Beschikking van Gedep. Staten op bezwaarschriften tegen aanslagen in de Plaatselijke Directe Belasting. 5°. Mededeeling van den Minister van Arbeid dat de be noeming van Dr. J. J. van Eek tot Directeur van den Districts- Keuringsdienst van Waren wordt goedgekeurd. 6°. Ontvangstbericht van Gedep. Staten van de Verordening van 20 Juni j.l. tot wijziging van die op het Rijden. 7°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed gekeurd raadsbesluit tot verhooging der begrooting, dienst 1920, ten behoeve van het voorschot aan de Vereeniging »Ons Belang" in de kosten van uitvoering van haar bouwplan aan den Maresingel. 8°. Dankbetuiging van J. Koelma voor zijn bevordering tot technisch ambtenaar 2e klasse. 9°. Mededeeling van Mejuffrouw D. L. van Raalte, dat zij hare benoeming tot tijdelijk leerares aan de Hoogere Burger school voor Meisjes aanneemt. 10°. Mededeeling van J. J. E. Hondius dat hij zijne benoeming tot tijdelijk leeraar aan het Gymnasium aanneemt. 11°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed gekeurd raadsbesluit tot verhooging der verpleeggelden in de gestichten «Endegeest" en «Voorgeest". Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van C. Meyer, eervol ontslagen incasseerder bij de Lichtfabrieken, in zake de betaling van de premie ad 5% van zijn pensioensgrondslag voor het Weduwen- en Weezen- pensioen. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies. 2®. Adres van D. J. Steenhuis, houdende beroep tegen de afwijzende beschikking van Burgemeester en Wethouders op zijn verzoek tot het hebben van een houten hekwerk voor zijn perceel Rijnsburgerweg No. 17. Dit adres luidt als volgt: Leiden, 27 Juni 1921. Steenstraat 55a. Aan den Raad der gemeente Leiden. Ondergeteekende D. J. Steenhuis, heeft de eer aan den Gemeenteraad te Leiden het volgende te verzoeken en mede te deelen: Dat hij aan den Rijnsburgerweg (perceel No. 17) bezig is een huis te laten bouwen, bij welk ontwerp daarvan een houten hek tusschen steenen pilasters behoort voor de afschei ding van voortuin en straatweg. Ondergeteekende moet voorop stellen, dat door hem een fout is begaan door dit te plaatsen zonder vergunning, daar hij niet wist, dat in de verordening een ijzeren hek is voor geschreven, en architect en aannemer in den waan verkeer den, dat dit geoorloofd was, omdat in de buurt houten hekken eveneens aanwezig zijn, wat later gebleken is, in het pas door Leiden geannexeerde gedeelte te zijn. Door de woning- en bouwpolitie hierop opmerkzaam ge maakt, vroeg ondergeteekende daarvoor dispensatie te mogen verkrijgen, waarop de Directeur der bouwpolitie hem ant woordde, dat dit niet wel mogelijk was, omdat dit hek leelijk was. Op zijn antwoord dat over smaak te twisten valt, werd hem geantwoord, dat het in ieder geval in strijd met de ver ordening was, dat ondergeteekende wel een verzoek aan Burgemeester en Wethouders kon doen, maar dat hierop waarschijnlijk wel afwijzend zou worden beschikt. Daar dit inderdaad gebeurd is, verzoekt ondergeteekende beleefd, dit besluit om de volgende redenen alsnog te willen herzien. Ondergeteekende wil niemand het recht betwisten, het hek niet mooi te vinden, maar vraagt ook omgekeerd eerbied voor zijn smaak, en acht het ergerlijk en grievend, dat het werk van een eerste klas architect (de Heer Cuypers) eenvoudig en zonder meer verboden wordt, omdat anderen het leelijk vinden. Moge men het niet mooi vinden, het is zeker geen smakeloosheid in den gewonen zin des woords. Indien men hiervoor een officieele norm wil nemen, laat daarvoor dan een deskundige schoonheidscommissie worden benoemd, maar dit niet in hoofdzaak laten beoordeelen door één persoon, die zijns inziens niet gecenseerd mag worden, de architectuur enz. te kunnen beoordeelen. Ondergeteekende acht dit een ergerlijke kunstdwang en machtswillekeur, een stad als Leiden onwaardig. Inplaats toe te juichen, dat er iets individueels gebouwd wordt, wordt het op die manier onmogelijk gemaakt, omdat «men" het leelijk vindt, terwijl het dikwijls wordt veroor zaakt, omdat het iets nieuws is, en achteraf blijkt, dat het toch niet zoo leelijk was. Hoe is er in het begin niet afgegeven op de «de Gijselaar bank" dit was iets moderns en paste niet op het oude Rapenburg? Verder wil ondergeteekende er op wijzen, dat alles beoor deeld is nu hek en huis in grondverf staan, en de voortuin niet aangelegd was. Maar het ergste is, dat nu bij een onderhoud enkele dagen geleden tusschen architect en den Direkteur der Bouwpolitie, deze laatste, toen eerstgenoemde zeide, dat, als het hek weg moest, er ook zoo'n ijzeren hek als in de omgeving zou worden geplaatst, de Heer Nijk zeide, dat volgens een nieuwe schoonheidsclausule dit ook wel niet geoorloofd zou zijn. Wat dan wel? En is dit niet een erkenning dat die hekken niet zoo mooi zijn? Verder kan evenmin worden aangevoerd, dat houten hekken niet zoo soliede zijn, daar dit hek tusschen steenen pilasters staaten minstens even soliede is als het omliggende gaasterwerk. Om al deze redenen verzoekt ondergeteekende U beleefd, hem alsnog toestemming te willen verleenen, een houten hek als nevensgaande teekening te mogen plaatsen. D. J. Steenhuis. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten adressant in zijn verzoek niet ontvankelijk te verklaren. 3°. Verzoek van de afdeeling Leiden van den Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond om over te gaan tot invoering van den acht-urigen arbeidsdag voor het verplegend personeel van de Gestichten «Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest". Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 4°. Adres van de Afdeeling Leiden Algemeene Bond van Politie Personeel iri Nederland, in zake de toekenning van een vacant ietoeslag. Zal worden behandeld bij punt 39 der agenda. 5°. Voorstel van den heer van Eek in zake de instelling van een arbeidsreserve van ambtenaren en werklieden ter ver vanging van het tegenwoordige losse overheidspersoneel. Dit voorstel luidt als volgt: Aan Burgemeester en Weth. der Gemeente Leiden. Ondergeteekende verzoekt u op de agenda voor de raads vergadering van Maandag het volgende voorstel te willen plaatsen. «De Raad besluit tot de instelling van een arbeidsreserve van ambtenaren en werklieden ter vervanging van het tegen woordige losse overheidspersoneel." Leiden, 8 Juli 1921. D. A. van Eck. De Voorzitter. Wenscht de heer van Eck dit voorstel nog kort toe te lichten? De heer van Eck. Gaarne, Mijnheer de Voorzitter! De Voorzitter. Dan is het woord aan den heer van Eck. De heer van Eck. M. d. V. Ik heb gemeend, dat het voort-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 2