MAANDAG li JULI 1921,
269
u bij mij eens kijken, want ik heb zoo'n kast van de gemeente
in behandeling, een die in 1919 is gekocht en nu opgegeten
wordt door de wurm. Die kast is iets kleiner dan die van
1920 en de grootere, die nu 495.kost, had hij in 1920/21
graag gemaakt voor ƒ270.Dat is een meubelmaker, Mijn
heer de Voorzitter, die dat zegt, en hij gaf mij verlof uit zijn
naam hier dat te zeggen. Hy zeide: ik weet er meer van.
Het zou mij niet verwonderen, als die meubelen 30% of 40%
goedkooper waren te krijgen, als men maar ging daar, waar
zij te vinden zijn. Ik weet niet of dat juist is, maar met dit
eene geval is de zaak duidelijk genoeg geïllustreerd.
Men heeft aan een architect gevraagd zijn meening over
die meubelen te zeggen en diens rapport is geheel gelijkluidend
met dat van de commissie, maar genoemd meubel is ook
bekeken door den heer Jesse, die iets riteer verstand van
meubelen heeft dan de architect, die door de commissie is
geraadpleegd, en de heer Jesse heeft gezegddat is geen
meubel, dat is een lor, het is een kistDe heer Jesse, die er over
oordeelen kan, vond den prijs veel te hoog. Ik noem die
menschen met name, omdat men mij anders tegen voert: gij
zegt dat wel, maar gij weet er niets vanIk spreek op gezag
van die menschen.
De commissie zegt, dat er geen vertoon van luxe is, maar
door de verbouwing lijkt dat maar zoo, want alles is daar
door roezelig en het gebouw ligt vol met kalk, doordat men
bezig is alles op te breken.
Bovendien moet men niet vergeten, dat de afnemers van
onze Lichtfabrieken voor een groot deel menschen zijn, die
van sas en bloed moeten afstaan hetgeen zij aan de gemeente
voor gas en stroom hebben te betalen. Daarom ben ik van
meening, dat men daar zoo zuinig mogelijk moet zijn.
De commissie is dat natuurlijk met mij eens, maar dan
moet er toch iets anders gebeuren dan dat men het alleen
uitspreekt. Dan zal men in bet vervolg moeten toezien, dat
het op andere wijze geschiedt dan tot heden het geval is
geweest.
Men zegt zoo in het algemeenhet valt nog al medemaar
ik weet zeker dat, als men gedaan had wat mijn partijgenoot
van Eek in overweging gegeven heeft en het onderzoek in
breeder kring had uitgestrekt, men dan ook nog wel andere
dingen gevonden zou hebben, die veel belangrijker zijn dan
wat ik nu heb medegedeeld.
Het spreekt vanzelf, dat ik met mijne mededeelingen voor
zichtig moet zijn. Als ik hier iets mededeel, dan moet ik ook de
overtuiging hebben dat het juist is; maar ik mis de gelegen
heid om een onderzoek in te stellen, zooals ik dat zou willen
doen als ik daartoe opdracht had, maar de commissie is
daartoe in de gelegenheid en ik meen, dat zij tot taak heeft
dat ook te doen.
Toegegeven wordt al, dat het schilderwerk op minder ruime
schaal had kunnen geschieden. Dat verblijdt mij, want het
moet voor den Directeur althans een aansporing zijn om in
het vervolg wat voorzichtiger te zijn.
Thans de reclame.
Men heeft hierover den heer van der Mijle gehoord. Dat
vind ik een zeer gevaarlijken stap. De heer van der Mijle is
van werkkring veranderd; hij is niet meer bij ons in dienst;
straks levert hij misschien zelf aan de Lichtfabrieken. Dus
de commissie had moeten begrijpen, dat dit nu niet de man
was bij wien men moest trachten zijn licht te ontsteken. Die
man heeft op het oogenblik alle reden om te zwijgen, ook als
hS iets mede te deelen had. Maar ik veronderstel juist, dat
hij het zal zijn, die u mettertijd nog wel eens belangrijke
mededeelingen zal doen. Die voorspelling durf ik u hier wel
te geven.
Ik kan niet begrijpen, wat voor nut er te verwachten is
van het verspreiden van zakspiegeltjes, doosjes lucifers en
imitatie-vloeibiocs. Ik geloof zelfs, dat er Raadsleden zijn, die
dat ook niet weten en ik weet het evenmin.
In den tijd, die verloopen is tusschen het doen van mijne
mededeelingen hier in den Raad en het verschijnen van het
rapport is mijn brievenbus met die dingen verstopt geraakt.
Van alle kanten stuurden de menschen mij van die dingen
met opmerkingen als deze: daarvoor moet ik nu belasting
opbrengen! of: denken ze aan de Lichtfabrieken, dat ik geen
doosje lucifers kan koopen? of: wat moet ik met zoo'n spie
geltje doen? dat koop ik in een bazar.
Dat is geen passende reclame voor onze Fabrieken. Het
lijkt wel alsof wij kooplieden van de markt zijn; die geven
ook altijd iets toe. Ik geloof niet, dat dit het systeem is dat
wij moeten volgen.
Ik meen, dat de vermeerdering van den omzet, die er
inderdaad is, voor een belangrijk deel zit in het verstrekken
van meer komforen aan de muntgasverbruikers. Ik heb het
den vorigen keer reeds gezegd en ik herhaal het nu: een
goedkooper tarief zou veel meer nut afgeworpen hebben,
want de fabricage- en distributie-kosten worden steeds geringer
bij een hoogere productie. Dat is niet iets nieuws van mij,
maar het is hier herhaaldelijk door Mr. van der Pot, natuurlijk
in opdracht van den heer van Ammers, gezegd. Die boodschap
heeft de heer van der Pot overgebracht voor den Directeur
en zij is inderdaad juist. Maar dan moet de Raad ook gevoelen,
dat, als men alle mogelijke moeite doet om den gasprijs zoo
laag mogelijk te stellen, daardoor juist in de practijk kan
bewezen worden wat door den Directeur wordt beweerd, n.l.
dit door een verhoogden omzet de productie en distributie-
kosten kleiner worden. Dat zal inderdaad juist blijken te zijn.
Dat dus de dure reclame nu oorzaak zou zijn, dat het gas
verbruik in 1921 zou zijn gestegen, moet ik betwijfelen. Ik
heb daarvan enkele staatjes, waaruit ik een paar mededeelingen
zal doen. Die staatjes zijn juist. Vraag nu niet hoe ik eraan
kommen controleere alleen of zij juist zijn. Deze overzichten
gaan over vier maanden van het jaar 1921 en over dezelfde
maanden van het vorige jaar, met dit verschil een gevolg
van de eigenaardige behandeling aan de fabriek dat het
vier maanden zijn voor de gewone gasverbruikers en vijf
maanden voor muntgasverbruikers. Wij zien, dat te Leiden
het verbruik van gewoon gas is gestegen met 9 te Sasten-
heim, waar, indien ik mij niet vergis, absoluut geen reclame
is gemaakt, met 15 te Voorschoten, waar een demonstratie
is geweest, met slechts 4 en in al de overige plaatsen met
13.65%. Verder blijkt er uit, dat in alle overige gemeenten
het muntgasverbruik niet stijgende, maar dalende is geweest,
n.l. met 12.5 maar dat in die plaatsen, zooals Sassenheim,
waar geen reclame is gemaakt, de stijging voor het verbruik
van muntgas het sterkst is geweest. Ik meen, dat voor
Leiden de oorzaak van de stijging moet worden gevonden in
de omstandigheid, dat men aan de muntgasverbruikers meer
komforen, gaskachels enz. op gemakkelijke afbetalingswijze
heeft verstrekt. En dan spreekt het vanzelf, dat men hierbij
ook in het oog moet houden, dat er een tijd is geweest, dat de
menschen bijna geen gas mochten gebruiken. Die zuinigheid,
welke er van lieverlede ingekomen was, was er niet zoo
gemakkelijk uit te halen. Voor mij staat vast, dat, al was er
niet zooveel reclame gemaakt, de stijging regelmatig zou zijn
voortgegaan. Daarom houd ik staande, dat het geld voor
dure reclame en vaak bespottelijke reclame is weggesmeten.
Natuurlijk, eenige reclame is noodig, maar men moet het
niet te ver drijven.
Zoo stond er 'n tijd geleden op de Hooigracht een groot
schilderstuk in de etalage met koeien, schapen, varkens, kip
pen en ook bokken die door de Directie van de Licht
fabrieken zijn geschoten die allemaal op gas gebraden
wilden wordende kosten daarvan beliepen zoowat f 350.
en dit schilderstuk staat nu ergens in een hoek, heb ik gezien.
Dat zijn toestanden, welke niet mogen voorvallen, want
iedereen kan met mij beoordeelen, dat die f 350.daaraan
was weggesmeten.
Thans de kwestie van de hooge pieten. Door mij was
beweerd, dat er te veel hooge ambtenaren waren, en dat wordt
eigenlijk lichtelijk toegegeven; er wordt gezegd, dat er al
besparing plaats vindt. Maar nu moet ik er toch even op
wijzen, dat die besparing pas is gekomen, nadat wij, Raads
leden, de gestie van de Lichtfabrieken aan critiek hebben
onderworpen. Voor mij staat het niet vast, dat die besparing
van den Directeur is uitgegaan, want dan zou dat een klap
in het gezicht van hem zelf zijn geweest. Dan zou vaststaan,
dat hij, alvorens tot iets te besluiten, de zaak niet goed be
kijkt. Men neemt namelijk geen belangrijke maatregelen, als
men niet overtuigd is, dat zij goede vruchten kunnen afwer
pen, en, als men dat niet na korten tijd kan constateeren,
staat niet vast, dat men in staat is de zaken behoorlijk te
regelen. Een feit is het in elk geval, dat de heer van der
Mijle, die de Lichtfabrieken heeft verlaten, niet wordt ver
vangen.
Dat geeft in elk geval een besparing van f 5000.Derge
lijk bedrag is in deze benarde tijden niet weg te cijferen.
Nu nog iets over den hoofdboekhouder.
Hier zitten vele onjuistheden in, wat de heer Kriens ook
trouwens zelf gezegd heeft tegen eenige ambtenaren, die weder
zoo vriendelijk geweest zijn om mij dat over te brieven.
Jammer genoeg kan ik de namen van die ambtenaren niet
noemen, maar een feit is het toch.
De heer Kriens zelf heeft het ook geregeld gehad over die
onzinnige reclame, welke er was en over te veel hooge ambte
naren; hij noemde het een geldverspilling. Iedereen op de
fabrieken, die daar met administratie iets te maken heeft,
weet dat de hoofdboekhouder niet werd gekend en dat men
hem niet veel te doen gaf. Men gaf hem niet het werk, dat
een hoofdboekhouder moet doen. Uit eigen ervaring heb ik
dat ook ontdekt. Ik heb het zelf ondervonden. Als men aan
de fabriek wezen moest voor zaken, die eigenlijk behandeld
moesten worden door den hoofdboekhouder, dan kwam men
niet bij hem, hij mocht zich daarmede blijkbaar niet bemoeien;
er kwam dan een andere ambtenaar voor.
Daarmede zou bewezen zijn, dat wij zoo'n hoofdboekhouder
niet noodig hebben. Hier zouden wij dan ook een flinke be
sparing kunnen aanbrengen.