MAANDAG 11 JULI 1921.
297
XLI. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke
directe belasting, dienst 1919/1920 en 1920/1921.
(Zie lng. St.. No. 211.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming beschikt
op diverse bezwaar- en verzoekschriften in zake de plaatselijke
directe belasting naar het inkomen, belastingjaren 1919/1920
en 1920/1921, overeenkomstig het advies van de met het
onderzoek daarvan belaste Commissie.
XL1I. Interpellatie van den heer Dubbeldeman naar aanleiding
van het rapport van Commissarissen der Stedelijke Licht
fabrieken, uitgebracht in verband met de door hem geuite
klacht over de hooge uitgaven van die fabrieken.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik begin met te verklaren
dat, als mijn partijgenoot de la Rie in het leven was gebleven,
ik in geen geval hier gekomen zou zijn met de mededeelingen,
die ik nu hier gebracht heb. De la Rie zou het gedaan hebben
en ik zou met veel genoegen het aan hem overgelaten hebben,
reeds hierom omdat hij als lid der commissie het met meer
kennis van zaken zou gedaan hebben en in de gelegenheid
zou geweest zijn alles beter te onderzoeken en na te gaan
dan ik, die niet in die commissie zit. En als zijn plaats, door
omstandigheden waaraan niemand iets doen kon, niet zoo
lang onbezet was gebleven, dan had zijn opvolger Mr. van
Eek het gedaan.
Mijnheer de Voorzitter. Bij de lezing van het rapport dacht
ik aan hetgeen zoo dikwijls gezegd is door collega Groeneveld:
de Raadsmeerderheid vraagt altijd in de eerste plaats: wie
zegt daar wat? en er wordt minder aandacht geschonken
aan hetgeen werkelijk gezegd wordt.
Dit is hier ook weder het geval geweest.
Het onderzoek is eigenlijk geen onderzoek geweest. Men
heeft zich angstvallig vastgehouden aan de cijfers en de
factuurnummers, welke ik genoemd heb, en aan de mede-
deeling, welke ik er bij heb gedaan, dat ik er maar een greep
uit genomen had, heeft men niet veel aandacht geschonken.
Om welke reden men dat gedaan heeft weet ik niet, maar,
als ik het geweten had, zou ik tijdelijk hebben gezwegen,
totdat ik meer en dan knellender zaken had kunnen noemen.
Het spreekt van zelf men heeft dat kunnen begrijpen
en voelen dat dit niet alles is. Er mankeert nog wel het
een en ander aan de leiding bij de Lichtfabrieken.
Ook wil ik nog deze verklaring afleggen, dat ik geen per
soonlijke antipathie heb tegen den Directeur. Ik ken hem niet
persoonlijk en na al wat ik van hem gehoord heb, lijkt hij
mij niet slechter dan de groote werkgever in doorsnee. Dat
is ook niet de oorzaak van mijn optreden. Er is in de courant
geschreven, dat bij weggaat en dat dit mede zou zijn door
toedoen van de openbaringen, door mij gedaan. Als dat waar
is, dan zullen mijn mededeelingen daartoe slechts een klein
weinigje hebben toe bijgedragen en dan zullen knellender
voor hem geweest zijn de aanvallen, door onzen collega, den
heer Sanders, op hem gedaan. Als het courantenbericht om
trent zijn heengaan juist is, dan mag dat niet weggelaten
worden.
Ik zal trachten zoo kort en duidelijk mogelijk hier en daar
een greep uit het rapport te doen.
In de eerste plaats de hoofdboekhouder.
Wat daarvan gezegd wordt is, om te beginnen, niet geheel
juist. Zooals de commissie het daar zegt, geeft het den indruk
alsof ik den heer Kriens van luiheid zou hebben beticht,
maar dat is immers het geval niet. Ik heb doen uitkomen,
dat hij door den Directeur tot, ledigheid is gedoemd. Toezicht
op de kas houden, heet het, en een beetje het grootboek
bijhouden, maar dat is het werk van een hoofdboekhouder
niet. De taak van een hoofdboekhouder is een geheel andere.
Dat moet de man zijn om wien alles draait; hij moet de man
zijn, tot wien iedereen zich wenden kan, en, als men bij
hem komt, moet hij het weten en moet hij de leiding geven
en mogen geven. Vooral het laatste en ik geloof, dat dit met
den hoofdboekhouder van de Lichtfabrieken, vooral onder de
directie van den heer van Ammers, niet het geval is geweest.
Al speurende ben ik tot de conclusie gekomen, dat de heer
Kriens die eigenschappen wel bezat, maar door den heer
van Ammers er tusschenuit is gezet. De heer van Ammers
kon hem, om welke reden dan ook, niet gebruiken en de
goede eigenschappen, welke hij bezat, werden aan den kant
gelegd. Mijns inziens is de commissie daar een beetje luchtig
overheen geloopen en heeft zij daarnaar geen voldoend onder
zoek ingesteld.
In de tweede plaats de kwestie van Dr. Rutten. Destijds
sprak de heer van der Pot dat tegen, op gezag van van Ammers
natuurlijk; nu geeft de commissie mij gelijk. Als ik mij niet
vergis, wenschte de heer van der Pot mij meer geluk met
de andere gevallen dan met dat van Dr. Rutten. Als de
menschen vrij staan en niet angstig behoeven te zijn, omdat
zij niet meer getroffen kunnen worden, komen zij de waarheid
zeggen en dan blijkt die te gaan in de richting van de feiten,
zooals ik ze heb genoemd. Ik voorspel u, mijnheer van der
Pot, dat u nog wel eens meer bezoek zult krijgen van personen,
die nu niet durven spreken en uw bureau angstvallig ver
mijden, omdat zij bang zijn, niet voor u persoonlijk, maar
voor de «zwarte hand". Zelfs dan wanneer een ambtenaar bij
de Lichtfabrieken van werkkring verandert, zoekt men hem,
afs men het op hem niet begrepen heeft en men angstig is,
dat hij omtrent de gestie aan de Lichtfabrieken iets zal kunnen
loslaten, ook nog bij zijn nieuwen patroon en in zijn nieuwe
betrekking te treffen, want de connecties van den heer van
Ammers gaan in den lande zeer ver. De heer van der Pot
kan, als hij wil, daarvan de juistheid wel opdiepen. Dat dat
gebeuren zal, weet ik nu reeds; als de tijd daarvoor maar
gekomen is. Dat zal dan zijn de bijl, die in het rapport van
de commissie slaat, Mijnheer de Voorzitter, gevoeliger dan ik
dat kon doen. Door een van de commissieleden, ik meen den
heer Oostdam, is gezegd dat de ambtenaren van wie ik dan
de inlichtingen zou hebben, zich persoonlijk bij den Wethouder
hadden moeten vervoegen om hem te waarschuwen. Mijnheer
de Voorzitter dat had zeker wat mooi's gewordenMij is
bekend dat twee ambtenaren van wie verondersteld werd
dat zij mij de inlichtingen hadden kunnen geven van hun
werk, het opzoeken van aanvechtbare posten, zouden worden
verwijderd. Dat was alleen omdat men veronderstelde, dat
zij om het woord van den Voorzitter te bezigen de bood
schappenjongens, de overbrengers van deze berichten zouden
kunnen geweest zijn. Daarom alleen is de Directie bezig
geweest de Wethouder weet het niet, ik mag dat ver
onderstellen om die menschen uit dien post te ontzetten en
hun ander werk op te dragen. De heer van der Pot kan een
onderzoek daarnaar laten instellen en ik ben bereid op zijn
bureau de ambtenaren te brengen tegen wie dat is gezegd,
als ik maar de zekerheid heb dat die menschen niet op de
een of andere wijze zullen worden gevonden.
Dat zijn sprekende feiten en dat wist ik ook wel vóórdat
ik hier die berichten bracht; maar ik meende het toch wel
de moeite waard te achten u dit even te vertellen.
Het heeft ook alleen afgehangen van de ruggegraat van
die ambtenaren dat het niet gebeurd is. Zij hebben eenvoudig
gezegd: als dat zou plaats vinden, dan moet gij maar weten
wat er gebeurt, maar wij laten het er niet bij zitten. Men
heeft toen getracht het met. een sisser te laten afloopen en,
voor zoover mij bekend, is dat ook gelukt. Een van die ambte
naren is een halven dag van zijn oorspronkelijken post ver
wijderd geweest, maar men heeft gezegdwij zullen weder
net doen alsof er niets gebeurd is. Die ambtenaar is weder
op zijn oude plaats mogen terugkomen. Dat zijn sprekende
bewijzen.
Ik heb wat anders gehoord, zegt de heer van der Pot. Ja,
men zal u wel meer vertellen wat onjuist is.
In de derde plaats de hooge uitgaven.
De uitgaven hebben alle plaats gehad. Het Leidsche Dag
blad zei op 13 April in het raadsoverzicht, dat, als de feiten
slechts voor de helft juist waren, het beheer der Lichtfabrieken
ernstig gecompromitteerd zou zijn. Welnu, de zaak is in orde,
want de commissie zegt zelf dat alles juist is. Verder vind
ik 't tamelijk onvoorzichtig om te zeggen, dat ik gebruik
gemaakt heb van een lijst, die op last van den Directeur
zelf vervaardigd zou zijn. Waarom deze openhartigheid in het
rapport wordt nedergelegd, begrijp ik niet. Op last van den
Directeur! Hoe komen ze aan die wetenschap?
Ik vind het tamelijk onvoorzichtig van de commissie om
te zeggen, dat ik gebruik het verwondert mij dat zij niet
gesproken heeft van misbruik gemaakt heb van die lijst,
van een lijst dus, zooals in het rapport staat, welke op last
van den Directeur is samengesteld. Het maakt den indruk
alsof de commissie daarmede den indruk zou willen vestigen
bij de buitenstaanders en ook bij de andere leden van den
Raad, dat men aan de Lichtfabrieken eigenlijk al zelf doende
was om behoorlijk toe te zien, of er met geld van de inwoners
van Leiden al dan niet roekeloos werd omgesprongen.
Maar de commissie had zich voorzeker ook ervan op de
hoogte moeten stellen, wanneer de Directeur last gegeven
had om een dergelijk onderzoek te gaan instellen. Als zij
daarnaar een onderzoek had ingesteld, dan zou zij tot de
ontdekking gekomen zijn dat dat gebeurd is als ik mij
niet vergis, maar ik geloof niet dat ik mij daarin vergis; ik
heb mij in deze affaire nog geen enkele maal vergist nadat
de heer Sanders in den Raad over deze quaestie had ge
sproken.
De heer van der Pot. De heer Sanders heeft er nooit over
gesproken.
De heer Dubbeldeman. Hij heeft gesproken over de quaestie
van de Lichtfabrieken.