MAANDAG 11 JULI 1921.
263
Als u werkelijk uw taak van Voorzitter dier commissie dan
goed opvattet en u waart het met de opvatting van de
organisaties niet eens, dan zoudt, u niet moeten zeggen: ik
ga de boodschap overbrengen; maar dan zoudt u daar reeds
moeten zeggendat gaat niet, met de motiveering er bij
waarom het niet gaat. Dan komt er een gedachtenwisseling,
die tot een goeden afloop van de zaak kan leiden.
Als u dergelijke houding aanneemt, dat u luistert en zegt:
gaat je gang, ge hoort er later wel van; dan hadden de
organisaties evengoed een briefje kunnen schrijven. Ik stel
mij voor, dat zoodoende het instituut van het georganiseerd
overleg, hoezeer wij daarvan voorstanders zijn, op zijde gezet
kan worden. Dan heeft het voor de organisaties absoluut geen
beteekenis.
Ik meen dit te kunnen zeggen niet alleen namens de moderne
organisatie, maar ook namens de organisaties van andere
richtingen. Het is geen manier om op dergelijke wijze de
medezeggenschap over de arbeidsvoorwaarden van het gemeente-
personeel toe te passen.
Ook in de Katholieke partij en de anti-revolutionaire partij
denkt men er blijkbaar anders over dan de Voorzitter; ik
zal geen namen noemen, maar men denkt daar vrijwel gelijk
als onze organisatie. Zooals het georganiseerd overleg te Leiden
is, is het gewoon een sinecure. Zoo iets treft men niet elders
aan. In andere plaatsen, ik noem Amsterdam, wisselt men van
gedachten totdat men tot overeenstemming komt; ten slotte
hecht de Raad zijn sanctie aan hetgeen daar tot stand gekomen
is. Dat kan bogen op den naam van georganiseerd overleg,
maar wat men er hier van maakt is een paskwil.
De Voorzitter heeft gezegd, dat te Dordrecht het aantal
vacantiedagen op 8 bepaald is gebleven. Ik kan mededeelen,
dat daar de sociaal-democratische Wethouder Stoop voorgesteld
heeft om 14 werkdagen vacantie te geven. Als het op 8 dagen
bepaald gebleven is, dan ligt dat niet aan mijne partijgenooten
daar, maar dan is dat waarschijnlijk omdat daar evenals hier
in den Raad een conservatieve meerderheid is, die dergelijke
verbetering, welke volgens den geest des tijds noodzakelijk
is, zoo lang mogelijk tegenhoudt.
Ik zal er niet verder over uitwijden. Het spijt mij geducht,
dat onze Christelijke mede-afgevaardigden er het zwijgen toe
doen, maar daaruit zal men natuurlijk van onze zijde de
conclusie weten te trekken. Het valt alle organisaties zeer
tegen, dat aan het verwezenlijken van dergelijk billijk verlangen
de Christelijke arbeiders-raadsleden niet willen medewerken.
De Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen de heer van
Stralen gezegd heeft wil ik nog het volgende opmerken.
De beteekenis van het werk der commissie, wat men dan
noemt het georganiseerd overleg, is, dat het voor den Raad
een advies zal zijn, ook als besprekingen in de vergadering
niet tot eenstemmigheid leiden. Dan moet de Raad beslissen.
Ik ben in die vergaderingen gekomen met bepaalde voor
stellen, n.l. om vast te stellen voor de laagste groepen een
vacantietijd van 10 dagen. Men heeft toen daartegenover
gesteld 14 dagen. De zaak is in het College van Burgemeester
en Wethouders besproken; ik heb mij daarbij niet onbetuigd
gelaten; en mij is, toen ik voorstelde 12 dagen, gevraagd:
moet het 12 dagen worden, in de meening, dat 10 dagen
genoeg was. Daarop heb ik geantwoord: ik meen, dat wij
tot 12 dagen moeten besluiten.
Wij zijn er per slot van zaken toe gekomen zooals men in
ons voorstel kan lezen. Er is gezegd, dat ik mijn oordeel in
de vergadering had moeten te kennen geven, maar dat heb
ik ook gedaan. Men kent het voorstel, waarmede ik in de
vergadering kwam, en nu kon men van mij toch niet vergen,
dat ik zou verklaren met 14 dagen accoord te gaan. Mijn
collega's zitten er per slot van rekening ook en dan gaat het
voor mij niet aan de lakens uit te deelen en te zeggenzoo
moet het zijn!
Verder wil ik het opnemen voor de andere organisaties dan
de moderne. Ik heb reeds gezegd, dat er gewoonlijk één is,
die het woord voert. Ik zou den naam kunnen noemen; ook
in dit geval heeft die de leiding gehad, zooals gewoonlijk, en
de overigen hebben zitten luisteren; slechts een enkele heeft
nog iets gezegd. Nu kan ik mij voorstellen, dat er organisaties
zijn die zeggen: »wij zullen eens afwachten wat Burgemeester
en Wethouders er van denken", daarbij de redelijkheid
betrachtende om zich te onderwerpen aan hetgeen mogelijk
wordt geacht. Ik bedoel, nu Burgemeester en Wethouders
met een voorstel zijn gekomen, dat die organisaties per slot
van rekening niet zullen vasthouden aan hetgeen het resul
taat van de besprekingen is geweest, begrijpende dat die eisch
te groot is. Ik heb in die vergadering zelf gezegdals er niet
te groote lasten ten koste van de gemeente kwamen, dan geef
ik liever drie weken dan twee weken, maar wij moeten de
gevolgen en de lasten, die er voor de gemeente uit voort
vloeien, voor oogen houden; daaraan kunnen wij ons niet
onttrekken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer van Stralen wordt in
stemming gebracht en met 17 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Bots, van der Lip, Sijtsma, van
der Pot, van Hamel, Wilmer, Kuivenhoven, Splinter, de Lange,
Bisschop, Heemskerk, Eerdmans, Mulder, Oostdam, Schoneveld,
Meijnen en de Voorzitter.
Vóór stemmende heeren van Stralen, Groeneveld, de
dames BaartBraggaar en DubbeldemanTrago, de heeren
van Eek, A. Eikerbout en Dubbeldeman.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
XXXVIII. Verordening, tot wijziging van de verordening
van 20 September 1917 (Gem. Blad No. 32), regelende den
rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 225).
Een door den heer van Stralen ingediend amendement op
het eenig artikel, strekkende om het cijfer 12 te wijzigen in
het cijfer 14 wordt door den voorsteller ingetrokken, in ver
band met de verwerping van een amendement van dezelfde
strekking bij punt 37.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
De motie van den heer van Stralen wordt vervolgens in
stemming gebracht en met 17 tegen 7 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Bots, van der Lip, Sijtsma, van
der Pot, van Hamel, Wilmer, Kuivenhoven, Splinter, de Lange,
Bisschop, Heemskerk, Eerdmans, Mulder, Oostdam, Schoneveld,
Meijnen en de Voorzitter.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Groeneveld, de
dames J3aartBraggaar en Dubbeldeman—Trago, de heeren
van Eek, A. Eikerbout en Dubbeldeman.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil nog een vraag doen
om misverstand te voorkomen.
Is het inderdaad uwe bedoeling om nu een toestand te
scheppen waarbij aan de Lichtfabrieken 75 pCt. van de
ambtenaren achteruitgaat wat betreft het aantal vacantie
dagen, of kunt u de toezegging doen dat die quaestie van
de halve Zaterdagen in elk geval zoo zal geregeld worden,
dat niemand, vergeleken met vroeger, achteruitgaat?
De Voorzitter. De Zaterdag wordt gerekend voor een
vollen dag, maar overigens zal ik, dat wil ik persoonlijk
beloven, alle moeite doen dat niemand achteruitgaat. Dat is
niet gewenscht.
De heer de Lange. M. d. V. Het is toch juist, dat de
Raad vanmiddag op uw voorstel besloten heeft het voorstel
van de heeren Oostdam, Schoneveld en mij in handen van
Burgemeester en Wethouders om praeadvies te stellen?
De Voorzitter. Zeker!
XXXIX. Praeadvies op de verzoeken van ambtenaren- en
werkliedenbonden en op het voorstel van den heer Dubbel
deman, inzake de toekenning van een vacantietoelage aan
het gemeentepersoneel.
(Zie Ing. St. No. 226.)
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend adres.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Na hetgeen zoo juist ge
passeerd is begint mij werkelijk de moed te ontbreken om
dit afwijzend praeadvies te gaan bestrijden. Wij hebben pas
gezien, hoe men van de overzijde optreedt wanneer het er
om gaat iets in het belang van de arbeiders van de gemeente
te bereiken.
Ja, Mijne Heeren, gij zijt ook arbeiders, maar ge stemt
toch tegen.
Hier is aan de orde de quaestie van het verleenen van een
vacantietoeslag.aan onze gemeente-werklieden en -ambtenaren.
Zoo juist hebben wij uit den mond van den Voorzitter ver
nomen, dat de vacantie met stukjes en brokjes genomen
moest worden
De Voorzitter. Dat is niet waar.
De heer A. Elkerbout. Ja Mijnheer de Voorzitter, ik weet
wel er is geen voorschrift dat de vacantie in stukjes en brokjes