MAANDAG 11 JULI 1921.
261
maand vacantie zou worden toegestaan. Blijkens het rapport
werd dat behalve door alle organisaties, ook door verschillende
bedrijfshoofden gewenscht, terwijl mij tevens is medegedeeld,
dat in de ambtenarencommissie een dergelijke regeling met
algemeene stemmen is aanvaard en is besloten die aan Burge
meester en Wethouders voor te leggen.
In het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt
het nog erger gemaakt, want daar wordt zelfs weggelaten,
dat enkele bedrijfshoofden er voor waren, en het voorgesteld
alsof het alleen de wensch van de organisaties was. Dat is
geheel onjuist, want met aller goedvinden is deze regeling
aan Burgemeester en Wethouders toegezonden. Zelfs heeft
een van de bedrijfshoofden, de heer van der Kolk, verklaard,
dat die regeling aan de gestichten mogelijk was zonder dat
afbreuk werd gedaan aan den goeden gang van zaken, waar
uit, dus blijkt, dat de heer van der Kolk die regeling wensche-
lijk acht.
Burgemeester en Wethouders hebben gemeend niet aan
het verzoek van de commissie voor georganiseerd overleg te
moeten voldoen, waaruit blijkt, dat, als het gaat om de
arbeidsvoorwaarden voor het gemeentepersoneel, de organisaties
niet in staat zijn billijke verlangens door Burgemeester en
Wethouders te doen overnemen. Dit is een grief, welke de
organisaties uit dezen gang van zaken hebben getrokken.
Wat nu aangaat de vacantie-regeling, zooals die door
Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, Burgemeester
en Wethouders zeggen onder andere, dat die regeling, zoo al
niet de beste, dan toch een van de beste is uit het land.
Zij voegen er aan toe, dat alleen in Haarlem de vacantie-
regeling beter is, dat daar 14 dagen wordt gegeven, maar
dat in andere plaatsen de ambtenaren en werklieden 12 of
een minder aantal dagen vacantie krijgen. Deze mededeeling
van Burgemeester en Wethouders is tamelijk wel onjuist,
want uit de gegevens, welke mij zijn verstrekt ik heb reden
om die als juist te aanvaarden blijkt, dat in heel wat
meer plaatsen dan Haarlem alleen een vacantie van 14 dagen
bestaat en tevens daarover spreken Burgemeester en Wet
houders in het geheel niet dat in verschillende andere
plaatsen een betere regeling bestaat. Niet genoemd worden
plaatsen als den Helder en Zaandam, waar het minste verlof
18 werkdagen is, en andere gemeenten, met Leiden op één
lijn te stellen, zooals Arnhem, Hoorn en Zutphen, waar ten
minste 14 dagen vacantie wordt gegeven. Burgemeester en
Wethouders zijn onjuist, als zij beweren, dat hetgeen zij
willen geven meer is dan in andere plaatsen bestaat.
Er wordt gezegd, dat volgens de Amsterdamsche regeling
8 dagen vacantie en 3 extra dagen verlof wordt gegeven, en
dat is niet onjuist, maar er moet aan worden toegevoegd,
dat door Burgemeester en Wethouders aan den Raad is
toegezegd, dat zij zullen voorstellen het aantal vacantiedagen
op 14 en den vacantietoeslag van 20.op/40.te brengen.
Indien Burgemeester en Wethouders van Leiden datzelfde
willen voorstellen, hopen wij spoedig daaromtrent voorstellen
te verwachten, maar ik denk wel niet, dat dat spoedig zal
gebeuren. Misschien zal er wel eens een stap achteruit in
plaats van vooruit worden gedaan en in geen geval is te
verwachten, dat Leiden, wat de arbeidsvoorwaarden voor het
personeel betreft, vergeleken bij de andere gemeenten boven
aan zal komen te staan.
Wat gezegd is over de arbeiders bij de continubedrijven is
volkomen juist. Inderdaad, toen de andere arbeiders 6 vacantie
dagen hadden, hadden zij er 10; toen verleden jaar die 6 op
10 zijn gebracht, hadden zij er 11. En thans zouden zij met
de andere arbeiders worden gelijk gesteld? Dat zou voor hen
een achteruitgang beteekenen.
Dan is er nog een andere achteruitgang, waarop ik reeds
terloops gewezen heb.
Ik weet niet, of het den heer de Lange als lid van de
Commissie van beheer van de Lichtfabrieken bekend is, maar
totnogtoe bestond er aan de Lichtfabrieken en misschien ook
aan andere gemeentebedrijven deze regeling.
De vacanties kon men, zooals men weet, nemen per dag.
Men was daarin geheel vrij. Totnogtoe werd de Zaterdag
gerekend voor een halven dag, zoodat men dus, als men gelijk
de regel was 10 dagen vacantie had, eigenlijk 12 vacantiedagen
had, doordat de bepaling bestond dat ten hoogste 4 Zaterdagen
voor een halven dag gerekend werden.
Men gevoelt, dat daardoor de vacantieregeling op zich zelf
belangrijk beter werd.
Nu wordt door Burgemeester en Wethouders voorgesteld
voortaan den Zaterdag voor een vollen dag te rekenen, waaruit
dus duidelijk blijkt dat hier een regeling wordt voorgesteld
welke zoogenaamd voordeelig voor het personeel is, doch die
achteraf blijkt een verslechtering te zijn, althans voor ver
scheidene personen.
Men zegt, dat deze redeneering onjuist is, maar men zal
dat moeten aantoonen. Mij is verzek erd dat hierbij vooral het
personeel van de Lichtfabrieken betrokken is en dat het er
op rekent, dat de oude bepaling zal gehandhaafd blijven.
Niet erg duidelijk is het voorstel van Burgemeester en
Wethouders ten opzichte van de ambtenaren; dienaangaande
zou ik de vraag willen stellen, of Burgemeester en Wethouders
ook voornemens zijn ten aanzien van de ambtenaren te bepalen,
dat voortaan de Zaterdag voor een vollen dag gerekend zal
worden. Bij de werklieden komt het zeer duidelijk uit. Te
hunnen aanzien wordt het bepaaldelijk met zoovele woorden
gezegd. Gezien alles wat verder in het stuk van Burgemeester
en Wethouders staat, zal het ook hunne bedoeling zijn, maar
dan zou ik, vóórdat ik die zaak verder bespreek, eerst de
pertinente verklaring van Burgemeester en Wethouders willen
hebben dat ook voor de ambtenaren zal gelden, dat de Zater
dag voor een vollen dag gerekend wordt.
Als het dus juist is, wat ik uit het gebaar van den heer
Pera opmaak, dan valt even aan te toonen met een frappant
staaltje, dat, wat ik zeide van de werklieden, nog in meerdere
mate van toepassing is op de ambtenaren. Met cijfers kan
aangetoond worden dat tengevolge van de nieuwe vacantie-
regeling tal van ambtenaren, bijvoorbeeld van de Afdeeling
Administratie van de Lichtfabrieken 75 pCt. van de ambtenaren
in vacantiedagen achteruitgaan, terwijl slechts 25 pCt.
vooruitgaan.
De regeling wordt aldus, dat van de 133 personen, die aan
die Afdeeling werkzaam zijn 98, of 74%, 2 dagen achteruit
gaan, of in totaal 196 dagen. Slechts 31 man gaan vooruit,
en wel 20 met 4 dagen, 11 met 2 dagen, terwijl 4 man
(hoofdambtenaren) gelijk blijven. Deze krijgen in totaal 102
dagen meer. Dus per saldo heeft het personeel een minder
verlof van totaal 94 dagen. Dit geldt alleen voor het adminis
tratief personeel der Lichtfabrieken. Dat zit in die quaestie
van den halven Zaterdag.
De bepaling bestond, dat ten hoogste 4 Zaterdagen voor
een halven dag gerekend mochten worden. Dat maakt een
verschil van 2 dagen op het totaal aantal vacantiedagen. De
menschen hadden 12 vacantiedagen, maar er kwamen er nog
2 bij door die halve Zaterdagen.
Ik weet dat, als Burgemeester en Wethouders voorstellen het
een of ander bétreflende het gemeentepersoneel aan een herzie
ning te onderwerpen, dat niet altijd een grooten vooruitgang be-
teekent, maar dat wij hier een nieuwe vacantie-regeling zouden
krijgen, die in wezen eigenlijk beteekent een achteruitgang
in de vacantie, dat is toch waarschijnlijk ook door Burge
meester en Wethouders niet bedoeld. Althans de heer Pera
heeft als Voorzitter der Commissie daar zelf gezegd in geen
geval te zullen toelaten, dat het personeel er slechter op
wordt.
Het is dus noodig, dat in de voorgestelde regeling alsnog
zoodanige wijziging wordt aangebiacht, dat de verslechtering,
welke daaruit dreigt voort te vloeien, wordt hersteld.
Ik zal tegelijkertijd enkele voorstellen indienen, welke
bedoelen om datgene te verkrijgen wat door al de organisa
ties en door alle bedrijfshoofden wordt gewenscht, om te
verkrijgen, dat een vacantieregeling totstandkomt voor ambte
naren en werklieden, welke weergeeft de door de verschillende
organisaties geuite wenschen; wenschen, welke m. i. billijk
zijn, zoodat er geen enkele reden bestaat ze niet in te
willigen.
Het eerste voorstel is van den volgenden inhoud:
»Ondergeteekende stelt voor in het voorstel van Burge
meester en Wethouders genoeml onder a (Ingekomen Stuk
No. 225) te lezen 7 werkdagen in plaats van 6 werkdagen
en 14 werkdagen in plaats van 12 werkdagen";
en voorts in het voorstel, genoemd onder b het cijfer 12
te wijzigen in het cijfer 14."
Verder wil ik het volgende voorstel indienen, dat bedoelt
te herstellen de regeling, zooals die eerst was ingediend, en
die voor de ambtenaren toepasselijk te verklaren. Dat is
overeenkomstig den oorspronkelijken wensch van de ambte-
narenorganisaties, welke door verschillende diensthoofden is
onderschreven, terwijl ik herzeg het in de ambtenaren-
commissie met algemeene stemmen is aangenomen om zulk
een regeling aan Burgemeester en Wethouders voor te leggen.
Dat voorstel luidt als volgt:
»De Raad, van oordeel, dat het gewenscht is dat voor het
ambtenarencorps een vacantieregeling wordt gemaakt, waarbij
de ambtenaren zijn in te deelen in drie rubrieke,n, voor
welke respectievelijk 14 werkdagen, 21 werkdagen'en een
maand verlof per jaar zal gelden,
draagt Burgemeester en Wethouders op in dezen geest een
regeling te ontwerpen."
De Voorzitter. Ik moet in de eerste plaats de opmerking
maken, dat het toch verkeerd is, dat men met die amende
menten zoo vreeselijk laat is gekomen. Verleden jaar is door
den Burgemeester in een uitgebreid betoog aangetoond, dat
het niet aangaat om met voorstellen tot uitbreiding van het
aantal vacantiedagen te komen, als Burgemeester en Wet
houders niet de gelegenheid wordt gegeven om te onderzoe
ken of die uitbreiding mogelijk is.