MAANDAG 20 JUNI 1921.
227
De heer Knuttel. M. d. V. Ik heb het wel anders gehoord.
Ik heb met een van die personen gesproken en die dacht er
wel anders over.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt benoemd met ingang van een nader door Burgemeester
en Wethouders te bepalen tijdstip tot Adjunct-Directeur van
het Stedelijk Museum »de Lakenhal", in den rang van commies
2de klasse, met 22 stemmen de heer A. Coeit; Jonkvr. C.
Engelen verkreeg 3 stemmen en Mevr. Baart—Braggaar 1 stem.
"V. Benoeming van een leeraar in de oude talen aan het
Gymnasium.
(Zie Ing. St. No. 175.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb bij de stukken in de
Leeskamer een schrijven gezien van den Inspecteur, die aan
beveelt als No. '1 den heer Thiel en als No. 2 den heer Hondius.
De missive van den Inspecteur was gedatèerd 23 Mei en
daarna kwam de aanbeveling van curatoren, die gedateerd
is 27 Mei, dus 4 dagen later. De aanbeveling is derhalve tot
stand gekomen nadat curatoren kenn»s genomen hadden van
den inhoud van den brief van den inspecteur en curatoren
bevelen deze twee sollicitanten in precies tegenovergestelde
volgorde aan. Curatoren bevelen in de eerste plaats aan den
heer Horidius en dan den heer Thiel. De Inspecteur motiveert
de door hem aangegeven volgorde; (het door hem aangevoerd
motief is mijnsinzienseen belangrijk motief) curatoren motiveeren
absoluut niet. Die achten het niet noodig, hoewel zij een andere
volgorde aangeven, om te motiveeren waarom zij afwijken
van het oordeel van den Inspecteur.
Ik sta voor deze zaak zoo, dat ik, wanneer ik van Burge
meester en Wethouders niet krijg een afdoende weerlegging
van het motief, door den Inspecteur genoemd, zal moeten
stemmen op No. 2 van de aanbeveling, aangezien dat de man
is, die door den Inspecteur gemotiveerd geplaatst is als No. 1,
terwijl curatoren hem ongemotiveerd No. 2 plaatsen.
De heer Knuttel. Ik kan mij geheel aansluiten bij het
betoog van den heer de Lange. Ik zou er echter nog wel
iets aan willen toevoegen.
Bij een vorige benoeming aan het Gymnasium heb ik reeds
de klacht geuit, dat wij voordrachten van curatoren krijgen
zonder eenige motiveering. Dat is bij andere benoemingen
niet in die mate het geval. Op die manier zouden de benoe
mingen wel aan curatoren overgelaten kunnen worden. Dat
komt hier in een zeer sterk licht te staan, omdat in het
eenige bij deze aanbeveling gevoegd stuk een advies gegeven
wordt, dat omgekeerd is aan dat van curatoren.
Het verwondert mij dan ook, dat, waar den vorigen keer
erover geklaagd is en wij een van de leden van het college
van curatoren in ons midden hebben, in het geheel geen
notitie daarvan genomen is.
Ik vind dat het benoemingsrecht van den Raad, als hij
niet weet op welke motieven hij benoemt, wel een beetje
een paskwil wordt.
De heer van der Lip. Ik wil gaarne de heeren de Lange
en Knuttel inlichten omtrent deze aanbeveling van curatoren.
De zaak zit zoo, dat na het uitbrengen van het advies van
den Inspecteur de heer Thiel te Haarlem benoemd is en hij
deze benoeming aangenomen heeft of aannemen zal. De heer
Thiel gaat dus naar Haarlem.
Nu stonden curatoren voor deze vraag: zullen wij nu bij
den Raad komen met een aanbeveling van één persoon of
zullen wjj nu toch nog een aanbeveling van twee personen
indienen 1 Hadden wij nu maar den heer Thiel uitgeschakeld,
dan hadden wij alleen den heer Hondius kunnen aanbevelen.
Wij achtten het beter formeel te blijven (de wet sp eekt van
een aanbevelingslijst van benoembaren) en een aanbeveling
van 2 benoembaren aan te bieden, en dan wel zoo: in de
eerste plaats den heer Hondius en in de tweede plaats den
heer Thiel, die zijn sollicitatie niet heeft ingetrokken.
Als de heer Thiel niet te Haarlem benoemd was, dan zouden
curatoren zeker wel geheel met het ad vies van den Inspecteur
zijn medegegaan; maar onder deze omstandigheden meenden
wij beter te doen in de eerste plaats den heer Hondius voor
te dragen en den heer Thiel in de tweede plaats.
Wat betreft de opmerking van den heer Knuttel, ik wil
hem gaarne toezeggen dat ik die zaak nog eens bij curatoren
ter sprake zal brengen. Ik moet toegeven.dat de adviezen dikwijls
niet voldoende gemotiveerd zijn; maar de heer Knuttel zal het
met mij eens zijn, dat het in deze omstandigheden ietwat
moeilijk ging dit geheele verhaal in de stukken op te nemen.
Wij meenden dat, wanneer er in den Raad naar gevraagd
werd, deze zaak dan mondeling zou kunnen toegelicht worden,
zooals nu ook werkelijk gebeurd is.
De heer de Lange. M. d. V. Het verhaal was niet zoo
lang of het had wel in de stukken kunnen staan.
Ik dank intusschen den heer van der Lip voor zijne in
lichtingen, maar ik ben toch niet bevredigd. De Wethouder
heeft wel aangetoond, dat de heer Thiel eigenlijk niet meer
benoembaar is, maar hij heeft niet aangetoond, dat de heer
Hondius wel benoembaar is. Ik wil niet in het openbaar
mededeelen wat de inspecteur van den sollicitant Hondius
heeft gezegd, maar wat hij over dezen heeft gezegd laat de
de heer van der Lip geheel liggen. Voor mij is het de vraag
nog of, na hetgeen de inspecteur heeft gezegd, de heer
Hondius, al is hij dan wettelijk benoembaar, wel practisch
benoembaar is.
De heer van der Lip. M. d. V. De zaak is heel eenvoudig.
Wij moeten roeien met de riemen, die wij hebben. Voor deze
vacature waren weinig sollicitanten en onder die weinige
sollicitanten waren nog weinig geschikte candidaten. Wij
moesten dus aanbevelen de besten, die er bij waren, en dat
zijn de heeren Thiel en Hondius. Ik heb zooeven reeds
medegedeeld waarom curatoren den heer Hondius no. 1 en
den heer Thiel no. 2 hebben geplaatst. De heer de Lange heeft
opgemerkt, dat de Inspecteur niet met zoo heel veel lof over
den heer Hondius spreekt. De heer de Lange maakt het echter
veel erger dan het is, maar dat is dan ook de reden waarom
curatoren hebben voorgesteld hem tijdelijk, voor een jaar, te
benoemen. Hij heeft slechts zeer korten tijd gedoceerdde inlich
tingen, die curatoren omtrent hem gekregen hebben, waren
echter gunstig.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt benoemd met 23 stemmen de heer J. J. E. Hondius;
de heer J. H. Thiel verkreeg 2 stemmen, terwijl 1 biljet in
blanco was.
VI. Benoeming van eene leerares in de Fransche taal en
letterkunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes voor
het tijdvak 1 September 1921—1922.
(Zie Ing. St. No. 198.)
Wordt benoemd met algemeene (25) stemmen mej. D. L.
van Raalte voor het tijdvak van 1 September 1921 tot t
September 1922.
(De heer Knuttel had de vergadering inmiddels verlaten.)
De Voorzitter. Mag ik de leden van het stembureau
hartelijk bedanken voor de genomen moeite?
VII. Voorstel tot bekrachtiging van de tijdelijke aanstelling
van mej. L. van Raalte tot leerares in de Fransche taal en
letterkunde aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. No. 184).
Wordt zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
VIII. Voorstel tot bevordering van den Opzichter bij het
Bouw- en Woningtoezicht J. Koelma tot technisch ambte
naar 2e klasse.
(Zie Ing. St. No. 182.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Het voorstel van Burgemeester
en Wethouders bevreemdt mij wel een weinig.
Deze ambtenaar is door den Raad benoemd op 7 September
1920 en is in functie getreden op 1 November 1920. Nu
stellen Burgemeester en Wethouders voor om hem, nadat hij
8 maanden te Leiden in dienst geweest is, te laten over
springen alle periodieke verhoogingen ten getale van vier,
aan zijne functie verbonden, en hem direct in een hoogeren
rang over te plaatsen.
Ik zou zeggen, Burgemeester en Wethouders begaan hier
een flater, waardoor zij zich eenigermate terecht moeten laten
aanleunen de beschuldigende vraag: waarvoor maken wij toch
hier salarisregelingeri?
Burgemeester en Wethouders verwijzen ons naar het rapport
van den Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht. Wat
lezen wij daarin Dat die man goed zijn plicht doet. Daarover
verheugen Burgemeester en Wethouders zich natuurlijk en
daarin verheugt zich natuurlijk ook geheel de Raad. Maar als
dat nu een motief moet wezen om iemand na 8 maanden
dienst op het aanvangssalaris aan zijn rang verbonden, reeds
te bevorderen tot een hoogeren rang, dan mogen wij toch
wel elke Raadsvergadering van Burgemeester en Wethouders
eenige voorstellen in dien geest verwachten, want ik twijfel
er niet aan, of in doorsnee genomen doet 95 procent van de
gemeente-ambtenaren, misschien wel meer, hun plicht.
v