222
MAANDAG 20 JUNI 1921.
De heer van der Pot. Wel de technische ambtenaren, maar
niet de administratieve. Dezen worden door Burgemeester en
Wethouders benoemd en bevorderd.
De heer van Stralen. Dat was mij niet bekend en ik
weet niet ot het wel geheel juist is. Als de heeren het zeggen,
is het ongetwijfeld juist, maar dan komt het mij voor een
scheeve verhouding te scheppen. Dat aan eenzelfde afdeeling
de eene ambtenaar door den Raad en de andere door Burge
meester en Wethouders moet worden benoemd en bevorderd,
lijkt mij vreemd.
Er kan dunkt mij niets tegen zijn dit adres in handen
van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies.
De heer de Lange. M. d. V. Als de heeren de wetten en
verordeningen niet te voren lezen, kunnen wij hier allerlei
disputen krijgen, die niets om het lijf hebben. De verorde
ning bepaalt nu eenmaal, dat de administratieve ambtenaren
door Burgemeester en Wethouders worden benoemd en be
vorderd, en de technische ambtenaren, zooals de opzichters,
door den Raad. Dat is het verschil, maar laten de heeren
het in de verordening nazien, dan weten zij het.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
13°. Verzoek van den Leidschen Bestuurdersbond om bij
den Minister van Binnenlandsche Zaken aan te dringen op
intrekking der circulaire van 24 Mei jl., in zake de verlaging
van de uitkeeringen aan uitgetrokken werkloozen.
Dit verzoek luidt als volgt:
Leiden, 17 Juni 1921.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft beleefd te kennen het bestuur van den Leidschen
Bestuurdersbond
dat zij heeft kennis genomen van de Ministerieele circulaire
van 24 Mei 1921, gericht aan de gemeentebesturen, waarin
de Minister meedeelt besloten te hebben de uitkeeringen aan
uitgetrokken werkloozen met plus minus 10% te verlagen;
dat in de gehouden vergadering van besturen der aange
sloten organisaties sterke verontwaardiging is uitgesproken
over dezen maatregel van den Minister, waarbij de belangen
der uitgetrokken werkloozen, waarvan de meesten door lang
durige werkloosheid financieel uitgeput zijn, totaal worden
veronachtzaamd
dat de verlaging met 10% van de toch al karige uitkeeringen
in vele gezinnen een toestand doet ontstaan, die weer sterk
herinnert aan de tijdens den oorlog geleden ellende;
dat deze maatregel er op gericht schijnt, om na een door
gestane hongerkuur, de werklooze arbeiders tegen verlaagde
loonen weer aan het werk te doen gaan;
dat de mededeeling van den Minister, dat de verlaging der
uitkeeringen gemotiveerd is door de »eenigermate gedaalde
kosten van levensonderhoud", wel in een schril licht komt te
staan, als men de cijfers van het Amsterdamsch Bureau voor
de Statistiek, dat in de periode van April 1920 tot April 1921
een daling van de kosten van levensonderhoud constateert
van 1.8%, stelt naast de verlaging der uitkeeringen met 10
dat het in elk geval noodzakelijk is, dat een poging worde
gedaan den Minister te bewegen deze verslechtering der werk-
loozenzorg terug te nemen en dat het op den weg van het
gemeentebestuur ligt zijn invloed ten deze aan te wenden;
Redenen, waarom zij Uw College beleefd doch dringend
verzoekt er bij den Minister met spoed op te willen aandringen,
de circulaire van 24 Mei 1921, betreffende verlaging der uit
keeringen aan uitgetrokken werkloozen, in te trekken.
't Welk doende enz.,
Voor de Leidsche Bestuurdersbond,
H. J. Baart, voorzitter.
J. J. v. Stralen, secretaris.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
niet op dit verzoek in te gaan.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik heb bezwaar tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders om op dit verzoek
niet in te gaan.
Ik had dit niet verwacht. In het ongunstigste geval had ik
verwacht, dat Burgemeester en Wethouders, om de quaestie
te bestudeeren, zouden gekomen zijn met een voorstel om dit
verzoek in hunne handen te stellen ten fine van praeadvies,
hoewel ik mij ook daarmede niet zou hebben kunnen ver
eenigen. Dat zij totaal afwijzend staan tegenover dit verzoek,
loopt de spuigaten uit.
Met de uitkeering, welke eertijds bepaald werd voor de
uitgetrokken werkeloozen, gingen Burgemeester en Wethouders
volkomen accoord. Moet, nu de Minister zoo maar eens, omdat
hij het misschien noodig of aardig vindt, een circulaire tot de
gemeentebesturen richt waarin hij mededeelt weder een anderen
maatregel te hebben getroffen, het gemeentebestuur zich direct
daaraan aanpassen-en goedvinden wat de Minister nu gelieft
te bepalen? Dit vind ik niet in den haak.
Hebben Burgemeester en Wethouders werkelijk overwogen,
of die verlaging met 10 procent voor de betrokken personen
door den beugel kan, ja dan neen?
De heer Bots knikt toestemmend. Het is best mogelijk, dat
Burgemeester en Wethouders de vraag overwogen hebben en
haar onmiddellijk bevestigend beantwoord hebben; maar ik
wil zeggen, dat de zaak niet zoo eenvoudig is. Als men weet,
welk laag bedrag toch al werd uitgekeerd aan die werkloozen,
die juist doordat zij reeds zoo lang werkloos zijn geweest
financieel totaal uitgeput zijn, dan is het wel erg om op een
bepaald oogenblik te zeggen: ge krijgt 10 procent minder.
Daarom heb ik bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders om afwijzend te staan tegenover dit verzoek.
Ik wil alsnog gedaan zien te krijgen, dat Burgemeester en
Wethouders hun voorstel intrekken en de Raad zal ingaan
op het verzoek om den Minister te verzoeken zijne circulaire
ter zake in te trekken.
De heer Bots. M. d. V. Ons inziens is de zaak aldus gelegen,
dat requestreeren van het gemeentebestuur aan den Minister
in casu ondoelmatig is. De zaak, waarop de bedoelde circulaire
betrekking heeft, betreft het geheele land en niet speciaal
Leiden. Men zou zich dus in de Tweede Kamer tot de regeering
moeten wenden.
In Amsterdam bijvoorbeeld hebben de diamantbewerkers
reeds gerequestreerd en de Minister heeft daarop in dien zin
beschikt, dat hij er niet aan denkt die circulaire in te trekken.
Wij achten het dan ook doelloos en niet op onzen weg liggend
om vanwege het gemeentebestuur of vanwege den Gemeente
raad over deze zaak bij de Regeering te requestreeren.
De zaak moet zuiver gesteld worden. De Regeering komt
ons voor de helft tegemoet in de kosten, aan deze steun
regeling verbonden. Dat is in zekeren zin een royaliteit van
de Regeering, want zij had daarop evengoed kunnen terug
komen, zoodat zij absoluut niets meer betaalde en die zaak
geheel aan de gemeente overliet.
De heer Knuttel. Zij kon het bakken van het brood wel
intrekken.
De heer van Stralen. M. d. V. Volgens den heer Bots ligt
het niet op den weg van de gemeente tegen die circulaire in
te gaan, maar ik zou niet weten waarom niet. Het is een
zaak, waarbij de gemeente financieel betrokken is, en wat
kan er nu op tegen zijn, dat een gemeentebestuur, als het
meent, dat de uitkeeringen aan die personen niet mogen
worden verlaagd, tracht den Minister van zijn ongelijk te
overtuigen, tenzij Burgemeester en Wethouders voor hun
verantwoording nemen, dat het goed is, dat die 10% ver
laging wordt toegepast. Maar laten Burgemeester en Wet
houders dat dan duidelijk uitspreken. Indien zij zich daarmede
op dit oogenblik niet inlaten, dan vraag ik wat er tegen kan
zijn, dat het gemeentebestuur zich ter zake tot den Minister
wendt. De zaak kan ook in de Tweede Kamer ter sprake
komen beide kan gebeuren maar ik meen, dat het op den
weg van het gemeentebestuur ligt, te trachten den Minister te
overtuigen van de wenschelijkheid om die circulaire in te trekken.
Daarvoor is nog een tweede reden. Behalve de Rijkssteun
regeling geldt hier een plaatselijke steunregeling, waarin
door het Rijk niet wordt bijgedragen. De bedragen, welke
volgens die regeling worden uitgekeerd, zijn op dit oogen
blik nog niet met 10% verlaagd, maar nu is de vrees ge
grond, dat van die verlaging van de uitkeeringen krachtens
de Rijksregeling het gevolg zal zijn, dat de gemeente ook
overgaat tot verlaging van de uitkeeringen, welke krachtens
de gemeentelijke regeling worden gedaan. Ik zou dat be
treuren. Ik zie niet in waarom de Gemeenteraad dat verzoek
niet aan de Regeering kan doen en, als dan andere gemeente
besturen het steunen, is het mogelijk, dat de Regeering tot
andere gedachten wordt gebracht. De Minister heeft de
reusachtige sommen gezien, die voor de werkloozenzorg wor
den besteed, maar dat die sommen zoo hoog zijn, kunnen
die menschen niet helpen. Geef hun werk, dan behoeven zij
die geldelijke ondersteuning niet te hebben. De taak om hen
te helpen rust op de overheid en als deze hun niet een
behoorlijk middel van bestaan geeft, b.v. door werkverschaf
fing, dan moeten zij op behoorlijke wijze geholpen worden
en niet op krenterige manier, zooals gebeurt ten gevolge van
de verlaging van de Rijksuitkeeringen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik voorzie natuurlijk van een