MAANDAG 20 JUNI 1921.
241
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Toen ik de vorige week
Maandag het »Leidsch Dagblad" in handen kreeg, vond ik
daarin een verslag van een vergadering van den Centralen'
Nederlandschen Ambtenaarsbond. In die vergadering heeft
een spreker het volgende gezegd:
«Hoezeer de directie soms is begaan met de zorg voor haar
personeel, blijkt wel uit het feit, dat kort geleden gebeurd is
op «Endegeest", waarvan spreker gewaagde.
Een meisje, afkomstig uit Leeuwarden en in dienst als
assistente in de huishouding, werd zeer ernstig ziek en daar
de ouders te ver af woonden om direct over te komen, togen
een oom en tante van het meisje uit Rotterdam naar «Endegeest"
om het te bezoeken.
In het gesticht gekomen, bemerkten zij, dat hun nichtje
in zeer overspannen en zenuwachtigen toestand verkeerde en
eigenlijk patiënt in stede van employe moest zijn. Uit de
wartaal, die zij sprak, bleek, dat absolute toerekenbaarheid
voor daden afwezig was. De dienstdoende geneesheer adviseerde
haar mede te nemen naar Rotterdam en onmiddellijk een
dokter te raadplegen. Oom en tante, eenvoudige menschen,
die omtrent arbeidsvoorwaarden en verplichtingen van het
gesticht niets afwisten, meenden den raad van den arts te
moeten opvolgen, en zoo gebeurde het, dat een mensch van
het gesticht naar een particulier huis ging, terwijl het om
gekeerde noodzakelijk was, hetgeen bleek uit het advies van
den dokter te Rotterdam, die opname in «Endegeest" direct
noodzakelijk achtte, volgens dezen dokter, kosteloos moest
worden verpleegd.
Woensdag 18 Mei werd door de Rotterdamsche familie aan
de directie van «Endegeest" geschreven over den toestand en
werd gevraagd om inlichtingen omtrent arbeidsvoorwaarden.
Donderdag 19 Mei werd getelefoneerd naar «Endegeest"
het advies van den dokter te Rotterdam en verzocht om op
name. Nadat door den dienstdoenden arts werd gezegd, dat
spoedige opname alleen kon plaats hebben op een bewijs van
den burgemeester van Rotterdam, werd later namens den
directeur door den portier medegedeeld, dat hij (de directeur)
zich van de zaak niets aantrok en men maar moest weten
wat men deedde arbeidsvoorwaarden zouden worden gestuurd.
Het meisje is daarop met haar familie naar Leeuwarden
gegaan en direct onder speciale behandeling gesteld. Tot op
heden zijn de arbeidsvoorwaarden nog niet gearriveerd."
Dit was voor mij een zoodanig ernstig feit, dat ik er aan
leiding in vind een zestal vragen aan Burgemeester en Wet
houders te stellen, welke ik reeds 4 dagen geleden te hunner
kennis heb gebracht.
Die vragen zijn deze:
1. Is Burgemeester en Wethouders bekend, wat Maandag
13 Juni 1921, in de plaatselijke pers werd gepubliceerd, dat
een employe (een meisje in dienst als assistente in de huis
houding) van de gestichten «Endegeest" in zeer overspannen
toestand naar huis werd gestuurd?
2. Is Burgemeester en Wethouders bekend, dat, nadat dit
meisje in Rotterdam was aangekomen, een Geneesheer ver
klaarde dat dit meisje onmiddellijk in «Endegeest" moest wor
den opgenomen?
3. Is Burgemeester en Wethouders bekend dat de Directeur
van «Endegeest" omtrent dit geval de arbeidsvoorwaarden
van het personeel niet in acht heeft genomen, door aan de
familie van dit meisje te verklaren dat hij zich van de zaak
niets aantrok?
4. Is Burgemeester en Wethouders bekend of deze zaak
in de commissie-vergadering van de gestichten «Endegeest"
ter sprake is geweest en zoo ja, wat was dan het oordeel van
deze commissie?
5. Zoo vraag 1 en 2 door Burgemeester en Wethouders
bevestigend worden beantwoord, welke zijn dan de maatregelen,
die Burgemeester en Wethouders hebben genomen, om dit
meisje alsnog ter verpleging in «Endegeest" op te nemen?
6. Zoo vraag 1 en 2 door Burgemeester en Wethouders
ontkennend moeten worden beantwoord, zijn Burgemeester en
Wethouders dan alsnog bereid een onderzoek ter dezer zake
te doen instellen?
De Voorzitter. Vindt de Raad goed, dat de heer A. Eiker
bout deze vragen steltP Zoo ja, dan is daartoe besloten.
Ik kan omtrent deze aangelegenheid het volgende mede-
deelen.
Toen ik Dinsdagmorgen, nadat Maandagavond deze mede-
deeling in het Leidsche Dagblad verschenen was, op het
Stadhuis kwam werd ik direct ingelicht over dat stuk. Het
heeft mij aanleiding gegeven om denzelfden dag naar «Endegeest"
te gaan teneinde mij van de toedracht van de zaak op de hoogte
te stellen.
Ik ben te weten gekomen, dat die mej.geboren 10 Juli
1893 te Leeuwarden, op «Endegeest" in dienst gekomen is 15
Maart 1921 als tafeljuffrouw 2e klasse. Zij was, toen zij weg
ging, 2 maanden in dienst; zij werkte goed, doch zij kreeg
om hare zonderlinge eigenschappen onder het personeel den
Inaammal mirakel. Naar het oordeel van de doktoren was
zij hysterisch aangelegd. Heeren ziende, vroeg zij immer:
wie is dat? getrouwd of niet? Werd er geantwoord: getrouwd,
dan zeide zijniets voor mij.
De heer Dubbeldeman. Scheid uit met dien onzin!
De heer Knuttel. Het is beneden de waardigheid van den
Raad om dat aan te hooren
De Voorzitter. Het is beslist noodzakelijk, dat ik de
mededeeling doe gelijk ik ze gekregen heb, ten einde niet
het gevaar te loopen
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik geloof dat het meer
noodzakelijk is dat wij een commissie benoemen om te onder
zoeken of de man, die u deze inlichtingen gegeven heeft,
soms niet lijdt aan hysterische manie.
De Voorzitter. Ik verzoek den heer Dubbeldeman mij te
laten uitspreken en mij te laten mededeelen wat ik als zoodanig
heb te antwoorden.
Het meisje kreeg genegenheid voor een van de ambtenaren.
Het loopt ten slotte uit op een liefdesgeschiedenis en gekrenkte
liefde.
Op den dag dat zich een feit in dat opzicht voordoet, dat
haar ontstemt, wordt zij ongesteld. De dokter komt er bij en
toen was hare besliste eisch dat zij «Endegeest" zou verlaten.
Bij die gelegenheid, namelijk toen familie van Rotterdam
op verzoek was overgekomen omdat de familie te Leeuwarden
te ver af was, heeft Dr. van der Kolk -met allen nadruk gezegd
zij kan hier blijven en verpleegd worden. Neen, zij wilde van
«Endegeest" weg. Door haar gedwongen is men er toe gekomen
om haar te laten medegaan, olschoon herhaaldelijk verklaard is,
dat zij op «Endegeest" kon verpleegd worden. De familie was
wel genoodzaakt aan haar verlangen te voldoen en heeft haar
naar Rotterdam meegenomen. Te Rotterdam heeft men zich
gewend tot een geneesheer; deze heeft haar onderzocht en
verklaarde, dat opneming in een krankzinnigengesticht noodig
was. Men heeft zich toen weer gewend tot «Endegeest" om
haar te doen opnemen, maar Dr. van der Kolk heeft dat ge
weigerd, omdat hij haar in alle opzichten kennende en wetende,
dat zij met al de eigenschappen, welke zij bezat, niet krankzinnig
was, van meening was, dat zij een geheel andere behandeling
noodig had dan zij in een krankzinnigengesticht kon krijgen.
Dit is de korte inhoud vau het gebeurde. Nu is de vraag aan
welke verklaring men de meeste waarde moet hechten, aan
die van Dr. van der Kolk, die baar twee maanden had gezien
en met haar eigenschappen bekend was, dan wel aan die van
dien Rotterdamschen geneesheer, die haar zoo weinig kende.
Ik meen, dat de directie van «Endegeest" aan haar verplich
tingen heeft voldaan, omdat dat meisje is aangeboden daar te
worden opgenomeD. Men heeft haar niet weggezonden. Dat is
een onwaarheidzij heeft weg' gewild en men was niet in staat
haar daar te houden.
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Ik moet ernstig protesteeren
tegen de wijze,' waarop hier mijn vragen worden beantwoord.
Ik vind het een schandaal zooals die zaak hier wordt behandeld.
Dergelijke dingen als gij hebt medegedeeld moesten hier niet
te berde gebracht worden. Men had dat meisje niet moeten
wegsturen en het was geen vraag van den directeur-geneesheer
waar zij heen wilde. Toen zij zeide, dat zij in elk geval van
«Endegeest" weg wilde, had geantwoord moeten worden: gij
moet hier blijven! Wat het meisje zelf wilde doet niets ter
zake; een dokter doet niet wat een patiënt wil, zonder meer,
alleen wat goed is voor den patiënt. Zij is toen naar Rotterdam
gegaan en daar verklaarde de geneesheer, die haar onderzocht,
dat zij ia «Endegeest" moest worden opgenomen. Ik kan dan
ook geen genoegen nemen met de beantwoording van mijn
vragen en stel op grond van een en ander de volgende
motie voor:
«De Raad,
van oordeel, dat wij geen genoegen kunnen nemen met
het onderzoek, dat door den Voorzitter is genoemd,
besluit, dat de Commissie van Endegeest een streng onderzoek
instelt en hiervan den Raad mededeeling zal doen."
De Voorzitter. Ik kan nog mededeelen, dat er na dat
voorval nog geen commissievergadering is geweest.
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Ja zeker, na Pinksteren is
er een commissievergadering geweest.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Voor ons, leden van de
commissie, is het toch wel van belang, dat u zich van de
vragen, door den heer Elkerbout gesteld, niet afmaakt op een
wijze als u dat hebt gedaan, want de heer Elkerbout heeft
ook gevraagd of de commissie, welke door den Raad voor de