240 MAANDAG 20 JUNI 1921. dames Baart-Braggaar en Dubbeldeman-Trago, de heeren Splinter, Groeneveld, Stijnman, Huurman, Wilmer, F. Eiker bout, Bisschop, van Eek, Heemskerk, de Lange, Meijnen, Bots en de Voorzitter. Vóór stemmen de heeren Sijtsma, Dubbeldeman, van Stralen en Eerdmans. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen, terwijl de heer van der Pot deze gedurende de stemming tijdelijk had verlaten.) XXXIV. Herstemming over het verzoek van den heer Sijtsma om verlof tot het stellen van vragen in zake de Bioscoop commissie, waaromtrent in de vorige vergadering de stemmen hebben gestaakt. De heer van Eck, M. d. V. Ik vraag het vtfoord. De Voorzitter. Het woord is aan den heer van Eck. De heer van Eck. M. d. V. Het is een unicum, dat in den Leidschen Raad een interpellatie wordt geweigerd. De aanvrage voor deze interpellatie is behandeld in het laatst van een zitting en nu lijkt mij de zaak wel zoo belangrijk, dat het gewenscht is, dat gelegenheid gegeven wordt daarover te discussieeren, voordat over het al dan niet toestaan van de interpellatie wordt beslist. Ik stel dus voor de discussie te her openen. De Voorzitter. Door den heer van Eck wordt voorgesteld de dicussie te heropenen over de vraag of de interpellatie van den heer Sijtsma al dan niet zal worden toegestaan. Ik zal dat voorstel in stemming brengen. Het voorstel van den heer van Eck wordt in stemming ge bracht en met 16 tegen 12 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren van der Lip, Wilbrink, Sanders, Oostdam, Splinter, Stijnman, Huurman, Wilmer, F. Eikerbout, Bisschop, Heemskerk, de Lange, Meijnen, Eerdinans, Bots en de Voorzitter. Vóór stemmende heeren van der Pot, Knuttel, A. Eikerbout, Kuivenhoven, Sijtsma, van Hamel, de dames Baart-Braggaar en Dubbeldeman-Trago, de heeren Groeneveld, van Eck, Dubbeldeman en van Stralen. De Voorzitter. Ik breng thans in herstemming het ver zoek van den heer Sijtsma om verlof tot het stellen dezer vragen. Vóór stemmen: de heeren Knuttel, Wilbrink, A. Eikerbout, Kuivenhoven, Sijtsma, Oostdam, de dames BaartBraggaar en DubbeldemanTrago, de heeren Groeneveld, F. Eikerbout, van Eck, Heemskerk, Dubbeldeman en van Stralen. Tegen stemmen: de heeren van der Lip, van der Pot, Sanders, van Hamel, Splinter, Stijnman, Huurman, Wilmer, Bisschop, de Lange, Meijnen, Eerdmans, Bots en de Voorzitter. De Voorzitter. Aangezien 14 leden zich voor en 14 leden tegen inwilliging van het verzoek van den heer Sijtsma ver klaren en derhalve voor de tweede maal de stemmen staken, is volgens het bepaalde in het Reglement van Orde het ver zoek afgewezen. Dit neemt echter niet weg, dat ik er toch een enkel woord over wil zeggen Stemmen. Dat gaat toch niet. De heer Sijtsma. Daartegen protesteer ik De Voorzitter. De heer Sijtsma protesteert er tegen dat ik alsnog iets omtrent deze aangelegenheid mededeel. Ik had het willen doen uit welwillendheid. Misschien is het voor den heer Sijtsma zeer goed dat ik niets zeg; misschien wordt zijn eer daardoor verhoogd. De heer Sijtsma. Evenals de heer. de Lange straks reeds gedaan heeft wil ik zeggen, dat ik mij niet door u laat afsnauwen. Reeds uit bescheidenheid moest u dergelijke dingen niet zeggen. Er ontbreekt zooveel aan uw leiding en u moet niet denken dat u, nu u op den voorzittersstoel zit, anderen vrij kunt beleedigen. U geeft wel bewijs van geringe zelfkennis in dezen, want als u wist hoe slecht u de vergaderingen en vooral deze vergadering leidt, dan zoudt u zich veeleer voor den Raad verootmoedigen. U zegt: ik wil er nog wel een woordje over zeggen; maar dan zoudt u de discussie weder moeten openen, terwijl be sloten is dat er geen discussie zal plaats hebben. U gaat daarmede den glad verkeerden weg op. Als u er wat van zegt, dan zal ik voor mij het recht opeiscben er ook iets van te zeggen. U behoeft u niet met de eer van mij te bemoeien; om de eer van u zelf moest gij u al reeds stilhouden. De Voorzitter. Het is niet de quaestie om den heer Sijtsma te beleedigen. Ik had een paar dingen willen zeggen, die waarheid, feiten inhouden. De heer Sijtsma. M. d. V. De Raad wenscht, blijkens zijn zoo even genomen beslissing, niet de mededeeling van die feiten. Daar kunt u zich bij neerleggen zooals ook ik er mij bij neerleggen moet. De heer de Lange. De Raad wenscht er geen discussie over. Het is wenschelijk dat de Voorzitter zich daarnaar gedraagt. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil constateeren dat de door den Raad genomen beslissing mij zeer tegenvalt. Ik ben 20 jaren lid van den Raad en voor zoover ik mij herinner is het nog nooit voorgekomen dat men iemand weigert een interpellatie te houden of vragen te stellen. De heer Knuttel. Het is schandelijk. De heer Sijtsma. Ik zal het mij niet aantrekken, de schande valt neer op de meerderheid van den Raad zelf, maar ik vind het toch zeer onaangenaam. Misschien denken sommigener kan over deze quaestie iets voorvallen en gezegd worden wat de commissie minder aangenaam vindt. Anders weet ik niet welke reden voor deze handelwijze bestaan kan hebben. Het is mij ook erg tegengevallen, dat verzet tegen het toestaan aan mij van verlof tot het stellen dezer vragen gekomen is van iemand als de heer Eerdmans, dien ik altijd beschouwd heb als een man, die zeer vrijzinnig is en die nu als Vrijheidsbonder in het bijzonder voor de vrijheid diende op te komen, zoo iets heelemaal niet had moeten doen. Men heeft naar den heer Eerdmans geluisterd en het aan de overzijde zeer aardig gevonden. Zoodoende is deze zaak geloopen gelijk zij geloopen is. "Ik kan er niets aan doen, maar ik vind het zeer onaangenaam, en speciaal van den heer Eerdmans valt deze houding mij zeer tegen. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik moet tegen deze aantijging van den heer Sijtsma opkomen. Ik heb de vorige maal niets anders gedaan dan wijzen op art. 188 der Gemeentewet; ik heb gezegd, dat dit een zaak is welke den Burgemeester aangaat. Als ik dat doe dan beweeg ik mij binnen de perken der wet en dan ontzeg ik iedereen het recht om op de wijze, als de heer Sijtsma doet, daarop critiek uit te oefenen en die niet het minst in verband staat, met eenige opmerking, die door mij is gemaakt. Ik heb bet recht om mij in dezen Raad te houden aan hetgeen de Gemeentewet voorschrijft. Wil de heer Sijtsma daar politieke munt uit slaan tegen zijn geliefden Vrijheidsbond, dan mag hij dat doen. Ik weet, dat de heeren het bestaan van dien bond niet goed kunnen velen en bij iedere gelegenheid daarvan iets trachten te zeggen. De heer Knuttel. Zij zijn nog jaloersch op elkander! De heer Eerdmans. Ik wenschte dit niet te laten voorbij gaan zonder een woord van protest. XXXV. Bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting, dienst 1918/19, 1919/20 en 1920/21. (Zie Ing. St. No. 178.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilmer. M. d. V. In de laatste Raadsvergadering is mij door den heer F. Eikerbout gevraagd juiste cijfers te geven omtrent de vraag hoe het met de afdoening van de bezwaar schriften staat. Ik kan die cijfers bij dit agenda-punt geven over het belastingjaar 1919/1920 zijn er 2130 bezwaarschriften geweest, daarvan moeten er op dit oogenblik nog ongeveer 100 afgedaan worden; over het loopende belastingjaar 1920/1921 zijn 2739 bezwaarschriften ingediend, waarvan er totdusverre ongeveer 500 zijn afgedaan. De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het advies der met het onderzoek daarvan belaste commissie beschikt op diverse bezwaar- en verzoekschriften in zake de plaatselijke belasting naar het inkomen, belastingjaren 1918/19, 1919/20 en 1920/21. De Voorzitter. Ik geef thans het woord aan den heer A. Eikerbout, die verzocht heeft aan Burgemeester en Wet houders enkele vragen te mogen stellen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 22