MAANDAG 20 JUNI 1921. 239 Heeft men die 255 balen daar maar nedergelegd, zonder een regu te vragen, of heeft men als behoorlijke administrateuren gezorgd voor de belangen van de gemeente en de rijst in bewaring gegeven tegen ontvangst van een behoorlijk regu? De heer van der Lip. Die balen rijst kwamen van het Rijk. De heer de Lange. Waarvandaan die balen kwamen, kan mij niet schelen; al kwamen ze uit Rusland. Ze waren het eigendom van de gemeente en de gemeente moest ze beheeren. Het is nu wel aardig eens te lachen, maar Burgemeester en Wethouders moeten toch werkelijk meer openhartig tegenover ons zijn en niet trachten ons met een kluitje in het riet te sturen. Heeft de in bewaringgeving op regelmatige wijze plaats gehad, dan is er een ondergrond voor een behoorlijke civiele actie, maar is dat niet op regelmatigen grondslag geschied, dan is de directie van het Levensmiddelenbedrijf grootelijks in gebreke en ook het college van Burgemeester en Wethouders. De eer van het college is betrokken bij de wijze waarop de inbewaringgeving heeft plaats gehad. De heer van der Pot. De regelmatigheid van de inbewaring geving en van de terugvordering wordt niet ontkend. De heer de Lange. Hebt gij een regu? De heer van der Pot. Als de regelmatigheid van de inbewaringgeving en van de terugvordering wordt ontkend, heeft dat regu geen waarde. De heer de Lange. Eerst moeten wij weten of de inbewaring geving op regelmatige wijze is geschied. Waar is dat regu en wat houdt het in? De Voorzitter. Bij mij is het volgende voorstel ingekomen van de heeren Sijtsma, Eerdmans en van Stralen: »Ondergeteekenden stellen voor een commissie van drie personen uit den Raad te benoemen, die deze kwestie onder zoekt, met de opdracht daarover een rapport uit te brengen." Voorgesteld door drie leden, behoeft dit voorstel geen nadere ondersteuning. Wenscht de heer Sijtsma het toe te lichten? De heer Sijtsma. Ja, Mijnheer de Voorzitter, ik wensch het kort toe te lichten. Het voorstel spreekt voor zich zelve, maar naar aanleiding van hetgeen de heer van der Pot heeft gezegd, dat ik de motieven moest opgeven waarom ik een commissie wilde benoemen en niet genoegen wilde nemen met nadere inlichtingen van Burgemeester en Wethouders, wensch ik het volgende op te merken. Het is reeds eenigen tijd geleden, dat de interpellatie van den heer de Lange is aangekondigd, en nu zeggen Burge meester en Wethouders, en met name de heer van der Pot: ik weet er niets van De heer van der Pot. Die interpellatie is in de vorige vergadering aangevraagd. De heer Sijtsma. Juist, en dat is al drie weken geleden. In dien tijd hadden Burgemeester en Wethouders zich in de zaak moeten inwerken; dan hadden wij precies geweten hoe de zaak stond. Waar ik met anderen den indruk krijg, dat Burgemeester en Wethouders ons geen klaren wijn schenken, wensch ik langs dezen weg dien klaren wijn toch te krijgen De Voorzitter. Ik constateer met nadruk, dat ik alles heb medegedeeld wat ik te weten kon komen. De heer Wilmer. M. d. V. Ik ga niet mede met het voorstel van den heer Sijtsma. Deze zegt een commissie te willen benoemen teneinde meer te weten te komen, maar het is toch zoo eenvoudig mogelijk, dat men hetgeen men weten wil slechts kan krijgen door gegevens, direct of indirect van de zijde van Burgemeester en Wethouders. Indien men gegevens wil hebben van het hoofd van het distributiebedrijf, moet men die krijgen door bemiddeling van Burgemeester en Wet houders. De heer van der Pot heeft toegezegd, dat Burgemeester en Wethouders in de volgende vergadering over deze zaak het volle licht zullen doen schijnen. Dat zij dit vandaag nog niet hebben gedaan is niet, omdat zij geen klaren wijn willen schenken, maar omdat zij daartoe niet in de gelegenheid waren. Zij hebben verklaard, dat zij dat in een volgende vergadering wel zullen doen. Waarom zou men dus een Raadscommissie voor deze zaak benoemen? Waarom moeten wij, terwijl wij de benoodigde gegevens in een volgende vergadering direct van Burgemeester en Wethouders kunnen krijgen, een zijweg inslaan en een Raadscommissie benoemen? Ik vertrouw, dat Burgemeester en Wethouders, gehoord hetgeen thans in het midden gebracht is, in een volgende vergadering de gegevens zullen mededeelen en ik kan daarom niet medegaan met het voorstel van den heer Sijtsma. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb het voorstel van den heer Sijtsma mede-onderteekend, omdat het op mij een zeer onaangenamen indruk maakt dat uwe mededeeling komt naar aanleiding van een interpellatie van den heer de Lange, die een absoluut andere strekking had. De heer de Lange had vragen gesteld in zake de op 17 Mei j.l. bij inschrijving ver kochte rijst, en nu komt u met een mededeeling omtrent iets wat maanden geleden gebeurd is en waarvan wij nog niets gehoord hadden. Dat is een bewijs, dat het college absoluut geen contröle heeft uitgeoefend. En daar het college dat niet gedaan heeft, is er alle aanleiding dat wij het moeten doen. Wij moeten weten van de verantwoordelijke personen, hoe het eigenlijk in zijn werk gegaan is; wij moeten dien mijnheer van het distributiebedrijf eens spreken. Wanneer het in het verleden zoo gegaan is, dat van allerlei kan gebeuren zonder dat het college er iets van weet, dan heb ik er geen vertrouwen in dat het nu beter zal zijn, dat het college het onderzoekt in plaats van een Raadscommissie. De Voorzitter. Wat de heer Eerdmans aanvoert getuigt voor de eerlijkheid van het college. Immers, wanneer wij ons hadden afgemaakt van de zaak door de bloote beantwoording van de door den heer de Lange gestelde vragen, dan hadden wij misschien kunnen voorbijgaan wat nu juist uitmaakt de netelige quaestie. Dus wij hebben open kaart gespeeld en de geschiedenis van de zaak medegedeeld zooals zij is. Men kan ons er nu allerlei verwijten over maken, maar terecht heeft de heer van der Pot er reeds op gewezen, dat de leiding van de levensmiddelenbemoeiing in het bijzonder bij den Burgemeester berust heeft. Ieder lid van het college heeft op eigen terrein wel zooveel te doen waarvoor hij speciaal zekere verantwoordelijkheid te dragen heeft, dat men niet kan eischen dat bij in bijzonderheden ook op de hoogte zou zijn van den loop van deze zaak. Men heeft niet het recht den Wethouders kwalijk te nemen, dat zij niet met alles tot in bijzonderheden op de hoogte zijri. Ik moet de aanneming van het voorstel-Sijtsma ten sterkste ontraden. De heer Huurman. M. d. V. Ik heb het naadje van de kous willen weten en dat wil ik nog gaarne te weten komen. Ik heb echter geen enkele reden om geen vertrouwen te stellen in het college, dat ons heeft medegedeeld dat het deze zaak nader zal onderzoeken en ons van de resultaten van dat onderzoek op de hoogte zal stellen. Ik zie niet veel heil in het voorstel-Sijtsma. Het Levens middelenbedrijf is geliquideerd; de Directeur is ontheven van zijn beheer; het is de vraag, of hij straks wel bereid zal zijn aan een commissie uit den Raad inlichtingen te geven. Ik acht het veel beter, dat Burgemeester en Wethouders de zaak nader onderzoeken. Ik erken, dat het waarschijnlijk mogelijk geweest was het in de verloopen drie weken te doen, maar het is niet gebeurd en het kan altijd nog gedaan worden. Als Burgemeester en Wethouders toezeggen in een volgende vergadering de verlangde inlichtingen te verschaffen, welk bezwaar is er dan het onderzoek aan hen over te laten? De heer de Lange. Ik sluit mij aan bij de woorden van den heer Huurman. De Raad gaat naar mijn oordeel den verkeerden weg op als hij een commissie van 3 leden benoemt tot onderzoek van deze zaak. Wij stellen vertrouwen in Burgemeester en Wet houders wanneer zij openhartig zijn, maar wij moeten ook ons vertrouwen in hen stellen wanneer wij eenige moeite moeten doen om die openhartigheid te verkrijgen. Dat die openhartigheid ten slotte toch zal komen en dat Burgemeester en Wethouders den Raad volkomen de satisfactie zullen geven welke hij behoeft, daaraan twijfel ik geen oogenblik. Het spijt mij dat het zoo lang duurt, maar ik wil nog wel wat langer wachten: vooreerst omdat Burgemeester en Wet houders het aangewezen college voor zoodanig onderzoek zijn en het niet aangaat om een Raadscommissie het werk van Burgemeester en Wethouders uit hun handen te doen nemen, en in de tweede plaats omdat ik dan ook van Burgemeester en Wethouders meer licht verwacht dar. een Raadscommissie mij zou kunnen verschaffen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de heeren Sijtsma, Eerdmans en van Stralen wordt in stemming gebracht en met 23 tegen 4 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren van der Lip, Knuttel, Wilbrink, A. Eikerbout, Kuivenhoven, Sanders, Oostdam, van Hamel, de i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 21