MAANDAG
20 JUNI 1921.
235
Ik heb dit gedacht: Burgemeester en Wethouders gaan
dunkt mij wat ver, nu zij ook voor de handwerkonderwijze-
ressen aan de 3e klasse scholen een bezoldiging per wekelijksch
lesuur invoeren, met de toelage aan de eerste onderwijzeres.
Ik wil die eerste onderwijzeressen niet laten arbeiden met
als belooning een beroep op haar gemeenschapsgevoel, maar
mij dunkt toch, dat Burgemeester en Wethouders het hek
wel wat te wijd openzetten. Ik zou ten opzichte van die
eerste onderwijzeressen de belooning willen behouden, welke
zij tot op dit oogenblik hebben genoten voor de werkzaam
heden, die bestaan in het leiding geven en in het aankoopen
van de schoolbehoeften. Aldus is op 5 Januari 1920 gemotiveerd
waarvoor die f 100.dient.
Nu willen Burgemeester en Wethouders twee dingen doen.
In de eerste plaats wenschen zij te behouden de wedde-
verhooging van de eerste onderwijzeres met f 100 en verder
wenschen zij voor de berekening van het salaris van de eerste
onderwijzeres als lesuren aan te merken de uren gedurende
welke zij met de leiding van het onderwijs in de handwerken
en niet uitsluitend met het onderwijs geven in een klasse
belast zijn.
Die laatste alinea is dunkt mij wel wat ruim gesteld. Ik
heb natuurlijk het vertrouwen, dat die eerste onderwijzeressen
daarvan niet een verkeerd gebruik zullen maken, maar bij
alle vertrouwen, dat ik in de dames heb, vind ik toch, dat de
Raad ook de voorzichtigheid moet betrachten. Wanneer wij
dit zoo ongelimiteerd laten staan zooals het nu is, dan zou
het kunnen gebeuren dat bij de eerste onderwijzeressen in
de handwerken nu of te eeniger tijd het aantal uren, dat zij
gebruiken voor controle en inkoopen, meer steeg dan nood
zakelijk en doelmatig was. Daarom zou ik wenschen te be
houden den toestand, dien wij nu hebben. Ik zou gaarne een
poging willen aanwenden om daartoe te geraken door aan
den Raad voor te stellen om achter het woord sbelast" in
de 3e alinea van artikel 3 deze woorden in te voegen: »met
dien verstande, dat het maximum aantal uren dat voor be
zoldiging in aanmerking komt, niet meer dan tien bedraagt."
Ik heb deze redactie gekozen omdat deze onderwijzeressen
nu al 10 lesuren hebben en wij de verzekering hebben ge
kregen bij de discussie op 5 Januari 1920, dat zij niet meer
dan 10 uren les zouden geven. Nu acht ik het ook veilig om
voor die onderwijzeressen te bepalen, dat zij nooit meer dan
10 lesuren betaald zullen krijgen. Dan blijven wij in den
toestand waarin wij zijn en loopen wij niet gevaar, dat
onnoodig het geld van de gemeente kan worden uitgegeven
door te veel tijd te besteden aan het leiding geven en
inkoopen doen.
De Voorzitter. Bij mij zijn ingekomen de volgende amen
dementen
een, van den heer A. Eikerbout, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor de 3e alinea van art. 3 te
doen vervallen";
en een, van den heer de Lange, om in het 3e lid van art.
3 achter het woord »belast" in te voegen»met dien verstande,
dat het maximum-aantal uren dat voor bezoldiging in aanmer
king komt, niet meer dan 10 bedraagt."
De beide amendementen worden voldoende ondersteund en
maken mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van der Lip. M. d. V. In de eerste plaats het
amendement van den heer Eikerbout. Over deze zaak zelve
is, gelijk de heer Eikerbout zelf ook al heeft gememoreerd,
kort geleden, verleden jaar nog, in dezen Raad gedebatteerd
en toen is zij van alle kanten bekeken. Het lijkt mij dus
onnoodig daarop thans uitvoerig in te gaan. Ik heb toen
betoogd dat betoog handhaaf' ik nog dat de eerste
onderwijzeres wel degelijk extra salaris verdient. De gang van
zaken is meestal dezeer wordt 10 uren les gegeven in
handwerken en van die 10 uren geelt het hoofd 6 uren les,
terwijl zij 4 uren ambulant is en zich dan bemoeit met de
lessen, welke de andere onderwijzeressen geven. De ervaring
heeft geleerd, dat die andere onderwijzeressen wel eenig
toezicht op het onderwijs noodig hebben. Verder is het hoofd
belast met het inkoopen van allerlei artikelen, het knippen
van patronen en dergelijke dingen. In het kort kan ik het
zoo zeggen: zij is het hoofd van het handwerkonderwijs; uit
den aard der zaak kan het manlijk hoofd der school zich met
die dingen niet inlatennu functioneert de eersle onderwijzeres
als hoofd en daarom is het niet meer dan billijk, dat zij voor
die bijzondere bemoeiingen een extra bezoldiging krijgt.
Wat het amendement van den heer de Lange aangaat, de
voorsteller doet het voorkomen alsof wij in meer dan één
opzicht de eerste onderwijzeres gaan bevoordeelen, maar dit
is het geval niet. De toestand blijft onveranderd. Vroeger was
voor deze onderwijzeressen een vast salaris uitgetrokken en
kreeg de eerste onderwijzeres het vaste salaris -(-ƒ100.
thans zullen de onderwijzeressen worden betaald per wekelijksch
lesuur, en krijgt de eerste onderwijzeres weer hetzelfde salaris
van de andere -f- f 100.
De heer de Lange. Het wordt nu per wekelijksch lesuur
berekend.
De heer van der Lip. Vroeger feitelijk ook. Zij kregen toen
f 500.dat was berekend tegen 10 wekelijksche lesuren.
De heer de Lange. Het salaris stond toen vast op 500.
wat nu niet meer het geval is.
De heer van der Lip. Omdat het salaris nu verhoogd is
voor de anderen, wordt het hare ook verhoogd. Zij stond
vroeger volkomen gelijk met een andere onderwijzeres, maar
kreeg f 100 meer; thans staat zij weer volkomen gelijk met
een andere onderwijzeres en krijgt weer f 100 meer. De eenige
verandering, die wordt aangebracht, is dus, dat het gewone
salaris wordt verhoogd, en omdat zij geen tien uren les geeft,
is, ten einde haar niet in bezoldiging te laten achteruitgaan,
voorgesteld om te bepalen dat de uren, die zij de leiding
heeft, bij de bepaling van haar salaris zullen medetellen. De
eerste onderwijzeres Krijgt dus precies hetzelfde als vroeger,
namelijk het gewone tractement van de handwerkonderwijze-
ressen -|- f 100 voor het hoofdschap.
Nu stelt de heer de Lange voor er aan toe te voegen:
»met dien verstande, dat zij niet meer dan 10 uren betaald
krijgt." Ik heb daartegen betrekkelijk geen bezwaar, omdat
het ook de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is,
dat zij niet meer dan 10 uren betaald zal krijgen, maar het
spreekt van zelf, dat, indien dat aantal van 10 uren werd
verhoogd, dit tot moeilijkheden aanleiding zou kunnen geven.
Thans wordt niet meer dan 10 uren les gegeven, maar mocht
later dat aantal van 10 worden vermeerderd, zal ook zij dat
nieuwe aantal uren betaald moeten krijgen. Het zou dan
onbillijk zijn, indien voor haar het aantal lesuren op 10
bepaald bleef. Voor den tegenwoordigen toestand hebben
Burgemeester en Wethouders dus tegen het amendement geen
bezwaar, maar alleen met het oog op eventueele wijziging
van het aantal lesuren zou het bezwaar kunnen opleveren.
De heer de Lange. M. d. V. Als wij een verordening maakten,
die altijd door den heer van der Lip werd uitgevoerd en door
den tegenwoordigen Raad geïnterpreteerd, dan zou ik volkomen
genoegen kunnen nemen met hetgeen de heer van der Lip
heeft gezegd, maar wij kunnen allen binnen korter of langer
tijd verdwijnen en de redactie van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders opent de mogelijkheid, dat de eerste onder
wijzeres voor meer dan 10 lesuren wordt gehonoreerd, zonder
dat het aantal lesuren in de nuttige handwerken ver
meerdert.
Nu doen ze dat bijzondere werk in 4 uren en zullen zij
6 uur les blijven geven. Er kunnen echter eerste onderwijzeressen
komen die zeggen: ik kan het niet meer in 4 uur doen; ik
heb voor dat toezicht niet 4 maar 5 uren noodig; een ander
zal misschien 6 uren daarvoor willen hebben.
Vroeger bestond dat gevaar niet, maar Burgemeester en
Wethouders hebben het zelf min of meer mogelijk gemaakt
door de redactie van dit artikel. Daartegen heb ik bezwaar.
De heer van der Lip zegt: wij zullen er nu geen last van
hebben, omdat zij maar 10 uur les geven. Maar wij kunnen
er last van krijgen.
Ik heb er vroeger reeds de aandacht op gevestigd, dat te
Leiden buitengewoon veel les in handwerken gegeven wordt
door vakonderwijzeressen in de handwerken en buitengewoon
weinig door de onderwijzeressen, die toch bijna allen voorzien
zijn van de acte nuttige handwerken.
Waar wij nu bij het lager onderwijs er om moeten denken,
dat het mes voor de gemeente tegenwoordig in het nadeel
van de gemeentekas snijdt aan twee kanten, is het ook wel
wenschelijk dat Burgemeester en Wethouders eens nagaan of
het niet mogelijk is het door vakonderwijzeressen te geven
onderwijs in de handwerken in te krimpen. In die richting
zou mijn voorstel ook wellicht eeuige meerdere zekerheid
bieden, dat wij niet zoo gemakkelijk het handwerkonderwijs
door speciale vakonderwijzeressen gaan uitzetten.
De heer van der Lip. M. d. V. De heer de Lange en ik
zijn het feitelijk geheel met elkander eens, maar ik zeg nog
eens, dat mijns inziens de door hem voorgestelde toevoeging
geheel onnoodig is.
Er wordt door de onderwijzeressen 10 uur les gegeven; de
eerste onderwijzeres geeft in den regel 6 uren les en gedurende
de andere 4 uren heeft zij de leiding. Dat is dus samen ook 10.
Geen gemeentebestuur zal zeggen: hebt ge een uurtje meer
noodig, dan krijgt ge dat ook betaald. Dat kan natuurlijk
nooit de bedoeling zijn.
Hoewel ik het met den heer de Lange eens ben, dat het
aantal lesuren niet grooter moet worden, vind ik het toch