228
MAANDAG 20
JUNI 1921.
Ik heb bezwaar tegen dat abuis van Burgemeester en
Wethouders en ik vraag over dit voorstel hoofdelijke stemming.
Ik zal tegen stemmen en ik hoop, dat in den Gemeenteraad
een meerderheid gevonden zal worden om door tegen te
stemmen aan Burgemeester en Wethouders als de begeerte
van den Raad duidelijk te maken: hol als je blieft niet zoo
door, behandel de bevorderingen met wat meer kalmte, wacht
tot de man een periodieke verhooging heeft gehad, of althans
tot de begrooting voor 1922! Dat zou heel wat regelmati
ger zijn.
De heer Heemskerk. M. d. V. Op dezelfde gronden als door
den heer de Lange zijn ontwikkeld ben ook ik tegen het
voorstel om dezen ambtenaar tusschentijds te verhoogen. Ik
wijs er op, dat uit de stukken blijkt, dat deze ambtenaar
zelf om die verhooging heeft gevraagd, en juist in dat ver
band wil ik als mijn oordeel te kennen geven, dat het niet
aangaat om direct aan zulk een verzoek toe te geven. Iets
anders zou het zijn, indien de aandacht van den directeur
van den betrokken tak van dienst zoozeer op dien ambtenaar
was gevallen of indien er andere omstandigheden waren,
die medebrachten van den gewonen regel af te wijken dat
deze daarin aanleiding vond dien ambtenaar voor bevorde
ring voor te dragen, b.v. om hem in dienst van de gemeente
te behouden, maar in dit geval is door den betrokken ambte
naar zelf om die verhooging verzocht en het bij den Raad
ingekomen adres moet voor ons een voldoend bewijs zijn, dat
door de verhooging van dezen ambtenaar, die nog slechts
zoo korten tijd in dienst van de gemeente is, een geest van
ontevredenheid wordt gewekt bij de andere ambtenaren, welken
wij zooveel mogelijk moeten trachten te voorkomen.
Den heer A. Elkerbout. M. d. V. Ik kan mij volkomen
aansluiten bij hetgeen door de vorige sprekers is gezegd en
ik voeg daaraan toe, dat het tegenwoordig bijna gewoonte is,
dat wij op elke agenda van de Raadsvergaderingen een voor
stel aantreffen om een of anderen ambtenaar bij een of anderen
tak van dienst een extra verhooging toe te kennen. Wij zijn
in het algemeen niet tegen verhoogingen, als het maar over
de geheele linie gaat. Wij zien uit het ingekomen adres van
hedenmiddag overduidelijk, dat, als wordt voorgesteld aan
een bepaalde afdeeling een ambtenaar te verhoogen, direct
de andere ambtenaren, bij die afdeeling werkzaam, ook iets
van de brok willen hebben. Dat is trouwens ook logisch en
Burgemeester en Wethouders moesten inzien, dat door zulke
extra bevorderingen een groote wrijving ontstond, die niet in
het belang van den dienst is. Ik zou daarom aan het College
in overweging willen geven om, als het noodzakelijk acht
verschillende ambtenaren te verhoogen, met voorstellen te
komen om over de geheele linie verhoogingen toe te kennen;
dan wordt die onaangename wrijving, welke anders zou ont
staan, vermeden.
Ik heb Zaterdag bij den betrokken chef van dien ambtenaar
onderzocht, waarom deze voor verhooging van salaris werd
voorgedragen. Ik heb dat gedaan met het oog op de om
standigheid, ook door den heer de Lange hier genoemd, dat
die ambtenaar nog zoo kort in gemeentedienst is. De heer
Nijk antwoordde mij: het is een uitstekend vakkundig man
en ik zou het betreuren als de salarisverhooging niet
doorging, want dat zou voor den ambtenaar allicht reden zijn
om weg te gaan. Ik heb hem daarop gevraagd, waarom die
man dan om verhooging moest vragen, want het ligt toch
voor de hand, dat, als iemand in de practijk blijkt uitmuntend
voor zijn taak berekend te zijn, het niet noodig moet wezen,
dat zulk een ambtenaar zelf om een verhooging moet vragen
en wellicht met het dreigement, dat bij, als hij die verhooging
niet krijgt, weggaat. Daaruit leid ik af, dat de salarissen in
het algemeen te laag zijn, en ik geef Burgemeester en Wet
houders dan ook in ernstige overweging spoedig met voor
stellen te komen tot een algemeene salarisverhooging.
De heer Splinter. M. d. V. In tegenstelling met hetgeen
de andere sprekers hebben gezegd, kan ik mij uitstekend met
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen.
Door mijn werkkring heb ik weieens gelegenheid dien amb
tenaar te spreken en men krijgt dan van hem een uitstekenden
indruk. Hij is, zoowel theoretisch als practisch goed ontwik
keld en uitmuntend op de hoogte van zijn vak. Waar dit
een uitzonderingsgeval is, ben ik er voor om dien ambtenaar
voor een hoogèren rang in aanmerking te doen komen.
De heer Bots. M. d. V. Menigmaal wordt er ons een ver
wijt van gemaakt, dat wij, eerst als iemand op het punt
staat weg te gaan of dreigt den gemeentedienst te zuilen
verlaten, komen met een voorstel om zulk een ambtenaar op
een hooger salaris te brengen, terwijl men dan aanvoert, dat
het College wel wist, dat die man meer waard was. Dat
hebben wij in dit geval nu niet gedaanwij hebben door het
rapport van den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht de
overtuiging gekregen, dat die ambtenaar werkelijk meer waard
is dan hij thans verdient.
Dat nu het voorstel tot bevordering van dezen ambtenaar
eenigszins plotseling gekomen is, vindt zijn oorzaak in het
volgende
Wij zijn begonnen met aan te vragen een ambtenaar 3e
klasse, eenigszins met voorbedachten rade: wij wilden eerst
eens zien wat wij krijgen zouden. Blijkt het een uitstekend
ambtenaar te zijn die goed voldoet, dan kon men altijd tot
bevordering overgaan. Daarom komen wij nu met dit voorstel.
Begint men met iemand als ambtenaar 2e klasse aan te
stellen, en heeft men dan iemand die niet niet medevalt, dan
zit men er altijd aan vast.
De heer Huurman zegt, dat dat met een ambtenaar 3e klasse
precies hetzelfde is. Doch als iemand in de 3e klasse geplaatst
is, dan zal hij gemakkelijker weg komen. Uit den aard der
zaak komt zulks veel voor bij ambtenaren, die nog kort in
dienst zijn.
Wat andere ambtenaren betreft, bij de begrooting wordt
dat onder de öogen gezien: maar die zijn eenmaal geplaatst;
als zij aan de beurt zijn, krijgen zij hunne verhoogingen.
De Voorzitter. Ik kan niet mede gaan met het oordeel
van den heer A. Eikerbout dat, wanneer men aan het ver
hoogen gaat, men het over de geheele linie moet doen. Dat
is eenvoudig onuitvoerbaar en zou ook niet aan te bevelen zijn.
Wat nu aangaat het feit, dat Burgemeester en Wethouders
met dit voorstel gekomen zijn, ik kan wel verklaren dat over
het algemeen dergelijke persoonlijke verhoogingen niet hun
sympathie hebbenals iemand daartegen bezwaar heeft, dan
zijn het Burgemeester en Wethouders en zij gaan er dan ook
zooveel mogelijk tegen in. Ik kan dan ook de verzekering
geven, dat wij in den laatsten tijd krachtig in die richting
gewerkt hebben en gezegd hebbenwij moeten de orde van
de verordening handhaven, anders krijgen wij den grootsten
warwinkel. Zoodoende zijn dan ook verscheidene verzoeken
van dien aard door hen teruggewezen.
Hoe is de zaak in het college van Burgemeester en Wet
houders voorgesteld Door de leden van het college, die met
zaak meer in het bijzonder bekend waren, werd gezegd: de
man is benoemd geworden in die betrekking, met het oog
ook hierop, dat hij misschien bevorderd zal worden, of wel
vrij zeker, als blijkt dat hij het waard is. Nu is datgene wat
aan het licht getreden is, van dien aard dat kortweg gecon
stateerd wordt: die man is benoemd geworden in een functie
welke staat beneden hetgeen hij werkelijk praesteert. Dan is
er alle reden voor de gemeente om hem in het werk waarin
hij thans geplaatst is, te houden. Wij hebben op dit gebied
iemand broodnoodig; het is niet gewenscht hem te laten
heengaan en weder af te wachten wat wij dan weder zullen
krijgen.
In beginsel zijn Burgemeester en Wethouders het geheel
eens met de bezwaren welke er tegen ingebracht zijnalleen
wat de man bewezen heeft te zijn drong Burgemeester en
Wethouders er toe met dit voorstel te komen.
Verlangt nu nog iemand het woord over dit voorstel? Of
stemming
De heer de Lange. M. d. V. Ik vraag nog het woord over
dit voorstel.
De Voorzitter. Nou dan!
De heer de Lange. M. d. V. Een weinig hoffelijker kan
ook wel! Ik wensch niet afgesnauwd te worden, ook niet
door den Voorzitter van den Raad.
Ik ben straks begonnen met mede te deelen, dat ik hoofde
lijke stemming over dit voorstel verzocht.
De Voorzitter. Dat heb ik niet verstaan.
De heer de Lange. Het spijt mij voor u, maar ik heb het
duidelijk gezegd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 43 tegen 41 stemmen aangenomen.
Vóór stemmende heeren van der Lip, van der Pot, Wilmer,
Kuivenhoven, Sanders, van Hamel, Splinter, Stijnman, Bisschop,
Meijnen, Eerdmans, Bots en de Voorzitter.
Tegenstemmen: de heeren A. Eikerbout, Sijtsma, Oostdam,
de dames Baart—Braggaar en Dubbeldeman—Trago, de heeren
Groeneveld, Huurman, van Eek, Heemskerk, Dubbeldeman
en de Lange.
(De heer van Stralen had tijdens deze stemming de ver
gadering tijdelijk verlaten.)