131
waarvan de kosten echter door de vereeniging aan de gemeente
worden terugbetaald, een crediet van ƒ40.000.toegestaan,
waartegenover de post Geldleening met gelijk bedrag werd
verhoogd. Nu een definitieve toezegging van het Rijks voor
schot is ontvangen, kan op de begrooting een post van
f 40.000.wegens terugontvangst der rioleeringskosten wor
den gebracht, terwijl de post Geldleening weder met gelijk
bedrag kan worden verminderd.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging tot vast
stelling van nevensgaanden suppletoiren begrootingsstaat,
dienst 1920, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Uurg. en Weth. van Leiden.
N°. 215. Leiden, 29 Juni 1921.
Bij raadsbesluit van 16 Maart 1916, (Ingek. Stukken n°. 32)
werd ons College gemachtigd aan te vragen en te aanvaarden
uit's Rijks kas een voorschot van ƒ48500.voor den aankoop
van den grond en den aanleg van een volkspark op een
terrein, benoorden de Decimastraat, aan welk park bij Uw
besluit van 22 Maart 1920 de naam van Kooipark werd ge-
gegeven. Bij Koninklijk besluit van 20 Juli 1918, n°. 73 werd
het gevraagde voorschot aan de gemeente toegestaan.
Wanneer men in aanmerking neemt, dat de raming van
de aanlegkosten op ƒ48500.waaronder nog een bedrag
van ƒ5257.50 voor den aankoop van den grond, zoodat voor
den eigenlijken aanleg slechts een bedrag van ƒ43242.50
overblijft in 1916 geschiedde, en met de uitvoering eerst
in 1919, nadat dus de materiaalprijzen en arbeidsloonen zeer
belangrijk waren gestegen, een aanvang kon worden gemaakt,
dan is het duidelijk dat dit bedrag niet voldoende kon zijn.
De Directeur van Gemeentewerken raamt de totale kosten,
den grondaankoop inbegrepen, thans, nu het park zijn voltooiing
nadert, dan ook op 125457.50. Hierbij zij bovendien nog
opgemerkt, dat, overeenkomstig het medegedeelde in onze
voordracht opgenomen in Ingek. Stuk n°. 72 van 1920, waar
mede Uwe Vergadering zich vereenigde. ten laste van het
park is gebracht een bedrag van 25000.wegens de
aanlegkosten van de straten rondom het park over de helft
harer breedte, waarop bij het opmaken der raming in 1916
niet gerekend werd. Dat de gemeente deze bestratingskosten
voor hare rekening nam, geschiedde uit een billijkheids
oogpunt, daar het niet wel te verdedigen was, de geheele
bestrating ten laste van de aldaar bouwende vereenigingen
te brengen.
Voor een meer gedetailleerd overzicht verwijzende naar de
in de Leeskamer ter visie liggende stukken, willen wij er
voorts nog Uwe aandacht op vestigen dat het ophoogen en
het aanleggen van het park in het openbaar werd aanbesteed
voor/71000.zoodat voor bijkomende werken, als beplanting,
bergplaats voor gereedschappen, banken enz. 24200.noodig
wordt geacht.
Aangezien bij raadsbesluit van 24 April 1919 (Ingek. Stukken
No. 107) voor den aanleg van het park overeenkomstig de
raming van 1916 slechts een bedrag van 43242.50 werd
toegestaan, moet de betrekkelijke begrootingspost met ƒ76957.50
worden verhoogd, terwijl aan het Rijk een verhooging van
het voorschot met gelijk bedrag dient te worden gevraagd.
Hoewel de rentevoet voor rijks voorschotten tegenwoordig 6%
bedraagt, meent ons College, waar het hier slechts eene ver
hooging geldt, te mogen verwachten, dat de verstrekking ook
van het meer benoodigde bedrag tegen 41A% de rente
waartegen het oorspronkelijk voorschot is verleend zal
geschieden. Wijl het voorschot in 75 jaren moet worden
afgelost, komt de annuïteit op 4.446% en moet de gemeente
mitsdien gedurende dien tijd jaarlijks ƒ5577.84 aan rente en
aflossing betalen. Hierbij moeten uiteraard nog gevoegd worden
de nader te ramen onderhoudskosten. Jaarlijks wordt dus voor
het park een niet onaanzienlijk bedrag gevorderd, doch het
belang van de totstandkoming van een park in deze volkrijke
buurt weegt tegen deze uitgaaf naar onze meening wel op.
In overeenstemming met het advies van de Commissie van
Fabricage, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging:
•A. Uw besluit van 16 Maart 1916 in zake het aanvragen
en aanvaarden van een voorschot uit 's Rijks kas voor den
aankoop van den grond en den aatdeg van een volkspark
benoorden de Decimastraat, te wijzigen in dien zin, dat ons
College gemachtigd wordt, om, in plaats van een voorschot
van ten hoogste 48500.aan te vragen en te aanvaarden
een voorschot van ten hoogste 125457,50;
B. door vaststelling van nevensgaanden begrootingsstaat
model C, dienst 1920, alsnog een bedrag van 76957.50 te
onzer beschikking te stellen wegens meerdere kosten van den
aanleg van het Kooipark, dan aanvankelijk geraamd was.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 216. Leiden, 29 Juni 1921.
Naar aanleiding van de door Uwe Vergadering op 9 Mei
j. 1. vastgestelde verordening, houdende wijziging van de ver
ordening van 3 Mei 1920 (Gem. Blad No. 18), regelende de
heffing van eene belasting onder den naam van «Haven
geld" in de gemeente Leiden (Ingek. Stukken No. 152), heb
ben Gedeputeerde staten ons verzocht te bevorderen, dat
tevens de invorderings-verordening, aangezien deze in het
koninklijk goedkeuringsbesluit der wijzigingsverordening wordt
aangehaald, in dien zin wordt gewijzigd, dat art. 4 niet meer
verwijst naar de Gemeentewet, zooals deze luidde vóór de
wijziging bij wet van 30 December 1920, Stbl. 923.
Aangezien bij ons College tegen inwilliging van den wensch
van Gedeputeerde Staten geen bezwaar bestaat en artikel 4
trouwens geheel kan vervallen, vermits de strafbedreiging
tegen het doen van eene onjuiste of onvolledige aangifte of
opgave met het oogmerk om plaatselijke belasting te ontdui
ken, voldoende in de wet geregeld is, geven wij U in over
weging tot vaststelling van de navolgende verordening te
besluiten
VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van
3 Mei 1920 (Gem. Blad No. 18), regelende de invor
dering van de belasting onder den naam van „Haven
geld" in de gemeente leiden.
Eenig artikel.
Artikel 4 van bovengenoemde verordening vervalt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 217. Leiden, 29 Juni 1921.
Zooals U bekend is, zijn de plannen tot verbreeding van
de Brandewijnsteeg reeds geruimen tijd in voorbereiding en
werden met het oog hierop in de laatste jaren de verschillende
perceelen, die bij uitvoering der plannen moeten worden
gesloopt, voorzoover zij nog geen eigendom der gemeente
waren, aangekocht.
In verband met het drukke verkeer van de Haarlemmer
straat naar de Oude Vest is verbreeding van de Brandewijnsteeg
noodzakelijk, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat,
waar het rijverkeer over de Lange Mare alleen in de richting
naar de Haarlemmerstraat geoorloofd is, het rijverkeer in
omgekeerde richting alleen door de Brandewijnsteeg kan ge
schieden. Tengevolge van de geringe breedte dier steeg levert
dit rijverkeer meermalen groot gevaar op voor de voetgangers
en het is dan ook ter voorkoming van ongelukken (men
denke slechts aan het uitgaan der aan de Lange Vrouwen
kerksteeg en aan de Brandewijnsteeg gelegen school in het
bijzonder des middags te 12 uur) in hooge mate gewenscht,
dat in den bestaanden toestand, nu zulks mogelijk is, ten
spoedigste verbetering wordt gebracht.
Volgens het door den Directeur van Gemeentewerken opge
maakte plan is de verbreeding gedacht aan de noordwest
en noordzijde van de steeg en zullen 7 pakhuis-of stalruimten,
benevens het perceel Brandewijnsteeg No. 4 (beneden- en
bovenwoning) en het thans leeg staande winkel- en woonhuis
Lange Mare hoek Brandewijnsteeg, welke panden alle reeds
eigendom der gemeente zijn, moeten worden afgebroken. Op
die wijze wordt de minste breedte der steeg 7.50 M., terwijl
op de plaatsen, waar de Brandewijnsteeg uitloopt in de Haar
lemmerstraat en in de Mare, de breedte resp. 8.60 M. en
8.75 M. zal bedragen. In aanmerking nemende, dat bij den
bestaanden toestand de minste breedte slechts 2.50 M. bedraagt
(tegenover de school) en aan de genoemde uiteinden 4.25 M.,
wordt dus een belangrijke verbetering verkregen. Aan weers
zijden van de verbreede steeg zijn verder trottoirs ter breedte
van 1.25 M. ontworpen, zoodat de minste breedte van het
rijgedeelte 5 M. zal bedragen.
Van de aan de steeg gelegen school moet een gedeelte
worden afgesneden, waardoor een zich ter plaatse bevindend
leslokaal niet meer als zoodanig zal kunnen worden gebezigd.
Bezwaar levert dit echter niet op, aangezien toch het voor
nemen bestaat het aantal klassen der school te verminderen.
Ook de oude dikke muren om de bestaande speelplaats kun
nen dan behouden blijven, na aan de straatzijde voorzooveel
noodig te zijn opgeknapt.
Ter afsluiting van het verbreede gedeelte der Brandewijn
steeg zal het vermoedelijk noodig zijn een doorloopenden
afsluitmuur te maken, tevens ter maskeering en versterking
van de oude muurgedeelten, welke, na amotie van de daartoe
in aanmerking komende perceelen of perceelsgedeelten, aan
de straat komen te grenzen. Welke toestand zich na de