MAANDAG 25 APRIL 1921. 143 verdieping op die school haar aan de noodige klassenlokalen te helpen en of het niet mogelijk is de daarachter gelegen ruimte te benutten om er een speelplaats van te maken. Er valt, wat betreft den prijs van het terrein aan de Lusthoflaan, in de stukken eenige tegenstrijdigheid waar te nemen. In het eerste rapport van den Directeur van Ge meentewerken verklaart deze een prijs van f 5.per M2. voor dien grond aan de Lusthoflaan, gelegen aan een straat, die nog niet eens behoorlijk is doorgetrokken, hoog te zijn, maar in zijn brief, die vooraan in het dossier ligt, verklaart hij, dat die prijs niet hoog is. Ik begrijp niet hoe die prijs in October 1920 wel hoog kon zijn en in Maart 1921 niet hoog. Het wijst er op, dat de prijs hoogst waarschijnlijk duur is, duurder dan die van het terrein aan de Stadhouderslaan; het scheelt f 1.per M2. Een tweede vraag, welke bij mij gerezen is, is of het niet mogelijk is een bestaand gebouw aan te wijzen, b.v. de school, welke leeg komt aan de Pieterskerkgracht, voor de school aan de Hooigracht. Ik weet wel, dat het niet zoo aangenaam is als een nieuw gebouw, maar, zooals wij reeds uit menige gemeente hebben kunnen lezen, is dit een van de dingen, welke de gemeenten enorme sommen zullen kunnen gaan kosten. Afgezien van deze aanvrage, wil ik uitspreken, dat ik met leedwezen zie dat men dat niet altijd voldoende in het oog schijnt te houden. Wij hebben gekregen de Eerste Leidsche Schoolvereeniging en die zal te zijner tijd ook met een aan vraag komen voor een gebouw. Dat zA uit de gemeentekas moeten komen. Ik zou het nu op prijs stellen, als wij een voorbeeld, zij het een voorloopig, konden geven, waardoor niet werd aangemoedigd dat men de gemeente op kosten jaagt. De heer Groeneveld heeft ook gevraagd, waar het geld vandaan moet komen. Het zal een van de onderwerpen van zorg voor het dagelijksch bestuur zijn. Mijne vragen zijn dus: hoe zit het met den prijs van het ter rein aan de Lusthoflaan, en is het niet mogelijk het bestaande gebouw aan den Heerensingel voor het beoogd doel te ver bouwen en zoo niet, zou dan daarvoor niet de school aan de Pieterskerkgracht kunnen gebruikt worden. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal niet ingaan op het bezwaar van den heer Knuttel. Die zegt: ik ben tegen dit voorstel, want ik ben tegen al die sectescholen. Maar wij zullen ons toch aan de wet dienen te houden. De wet heett nu eenmaal bepaald dat de gemeenten deze uitgaven moeten bekostigen, men kan die bepalingen goed- of afkeuren, maar wij moeten ze natuurlijk toepassen. Doet de heer Knuttel dat niet, dan is hij revolutionair. Ik zal dus op dat betoog niet verder ingaan: wij moeten ons aan de wet houden, daar mede uit. De heer Groeneveld vraagt, hoe de gemeente aan het geld moet komen. Ik kan antwoorden, dat wij het geld zullen moeten leenen, tenzij, waartoe pogingen in het werk gesteld zijn, het ltijk ons in deze ter hulp komt. Het gemeentebestuur van Utrecht heeft een adres omtrent deze aangelegenheid aan den Minister gericht en wij hebben daaraan adbaesie betuigd. Wij zullen afwachten, wat dat geven zal. Mocht het geen resultaat op leveren, dan zullen wij het benoodigde geld moeten leenen. De heer Eerdmans vraagt, of de school aan den Heeren singel niet weer op dezelfde plaats gebouwd kan worden en heeft ook een opmerking gemaakt over den prijs van den grond. Ik wil beginnen met te zeggen, dat dat eigenlijk dingen zijn waarmede de Gemeenteraad niet te maken heeft. De wet heeft, om alle mogelijke wrijving in de Gemeenteraden te voorkomen, precies vastgelegd aan welke vereischten aan vragen als deze moeten voldoen en als aan die voorwaarden voldaan is, moet de medewerking van den Raad verleend worden. Punten als door den heer Eerdmans zijn besproken, vallen daarbuiten. Ik wil echter die vragen toch in het kort beantwoorden. De vraag, of de school aan den Heerensingel niet op dezelfde plaats zou kunnen herrijzen, is natuurlijk een technische quaestie. Volgens het rapport van den Directeur van Gemeentewerken, dat in de Leeskamer ter visie heeft gelegen, is het onmogelijk die school daar ter plaatse te bouwen. De Directeur van Gemeentewerken, die als technicus dit het best kan beoor- deelen, heeft zijn meening behoorlijk gedocumenteerd en ik meen mij daaraan te mogen refereeren. Wat den prijs betreft, geef ik toe dat daaromtrent in de rapporten van den Directeur van Gemeentewerken eenigs- zins tegenstrijdige meeningen zijn geuit, maar de bedoeling van den Directeur, wien ik nadere opheldering heb gevraagd, is deze. De prijs op zich zelf is nog al hoog, maar in aan merking genomen dat het terrein zeer geschikt is voor het doel waarvoor de vereeniging het noodig heeft en ook in aanmerking genomen, dat men niet precies kan zeggen: ik moet grond hebben van zooveel, en hooger ga ik niet. Voor dit doel vond de Directeur den prijs niet te hoog. De vraag, of de school aan de Pieterskerkgracht niet zou kunnen worden afgestaan voor de school, die aan de Stad houderslaan zal komen, moet ontkennend worden beantwoord. De school aan de Pieterskerkgracht is bestemd voor Mathesis. Mathesis moet gereorganiseerd worden en die inrichting moet daar blijven, al zal er waarschijnlijk een belangrijke verbouwing moeten plaats hebben. Dus wij hebben die school zelf noodig en kunnen haar niet afstaan aan een of andere vereeniging. Bovendien is het de vraag of wij er goedkooper mede uit zouden zijn. Als wij het groot complex gebouwen aan de Pieterskerkgracht weggeven, dan zullen wij voor Mathesis een geheel ander terrein noodig hebben en dan zullen wij waarschijnlijk nog duurder uit zijn. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik ben van oordeel, dat de Wethouder, tenzij ik mij zeer vergis, de wet niet volkomen juist interpreteert, wanneer hij meent, dat wij hier spreken over dingen, waarmede wij eigenlijk niets te maken hebben. Een schoolvereeniging kan vragen een schoolgebouw op te richten en dan moet de gemeente dat in overweging nemen, maar zij kan bestaande gebouwen uitbreiden en in gebruik geven. Dat wij alles zouden moeten doen wat van ons gevraagd werd, als aan bepaalde voorwaarden voldaan was, zoodat de beoordeeling van de plaats en van den prijs buiten onze bevoegdheid zou vallen, is een van de dingen, welke men niet in de artikelen van de wet aantreft. Ik heb de wet aandachtig nagelezen, maar mijn indruk is niet die van den Wethouder. De Voorzitter. Ik vestig er de aandacht op, dat bij de vaststelling van de plaats der scholen rekening is gehouden met de omgeving ten opzichte van de kinderen, die er ver wacht worden. Men mag aannemen, dat de plaatsen, welke daarvoor gekozen zijn, zeer doelmatig moeten worden geacht. De heer Eerdmans. Met dit onderscheid, dat het mij voorkomt, dat de Stadhouderslaan een gezegend eind van de Hooigracht af ligt. Als de kinderen, die thans de school op de Hooigracht bezoeken, voortaan naar de Stadhouderslaan moeten gaan, dan is dat een geheel andere stadswijk. Dit is echter een kwestie, welke het schoolbestuur zelf moet uitmaken. De Voorzitter. Ik wensch er nog even op te wijzen, dat dezelfde vereeniging een school heeft op de Hooglandsche Kerkgracht, zoodat de burgers, die in die buurt wonen, zeer geschikt hun kinderen naar die school kunnen zenden. Wan neer nu een school buitenaf zal worden geplaatst, dan is dat om de scholen zoo over de stad te verdeelen, dat daardoor het bezoek voor de kinderen uit verschillende stadswijken wordt gemakkelijk gemaakt. De heer van der Lip. M. d. V. Als de heer Eerdmans artikel 75, 2e lid van de Lageronderwijswet leest, zal hij daarin zien, dat de medewerking alleen mag worden ge weigerd, als niet aan de in artikel 73 omschreven vereischten is voldaan. Nu is in deze aan die vereischten voldaan, zoodat de Gemeenteraad zijn medewerking moet verleeneD. De verdere uitvoeiing berust bij Burgemeester en Wethouders. Er komt nu een bestek enz., dat gaat naar den Inspecteur om advies en dan komt het met een raming van kosten in handen van Burgemeester en Wethouders. Er volgt later een rekeningen verantwoording, waarop door Burgemeester en Wethouders eventueel aanmerkingen kunnen worden gemaakt. Op dit oogenblik zijn wij evenwel pas in de beginphase. Artikel 77, 2e lid spreekt van het geval, dat de gemeente een bestaand gebouw beschikbaar wil stellen. De kwestie yau den prijs van den grond en de vraag of het terrein goed gekozen is zijn zaken, welke vallen buiten het bestek van de bemoeiingen van den Gemeenteraad, alleen de laatste vraag van den heer Eerdmans of wij de school aan de Pieterskerk gracht niet zouden kunnen aanbieden, is hier op haarplaats, omdat de Gemeenteraad daarin medezeggenschap heeft. Burge meester en Wethouders hebben daarop in ontkennenden zin geantwoord, omdat de gemeente dat gebouw zelf noodig heeft. Zoo is de zaak juist gesteld. De heer Eerdmans. M. d. V. Het artikel, dat de Wethouder heeft aangehaald, zegt wel, dat wij onze medewerking moeten verleenen, natuurlijk, maar er blijkt in de verste verte niet uit, dat die medewerking moet insluiten, dat wij de geheele uitvoering, zooals die ons wordt voorgelegd, behooren goed te keuren. Als wij moeten zorgen voor het stichten van gebouwen, dan sluit dat niet in zich, dat men ons eenvoudig de plannen voorlegt en zegt: dit is de plek, waar ik de school wil hebben, de kosten zijn zooveel en gij moet dat doen. De medewerking kan ook op andere wijze worden verleend en zoo, dat wij daarin meer medezeggenschap hebben,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 9