442
MAANDAG 25 APRIL 4921.
in uitzicht is gesteld, dat hij na die verbouwing weder in
die woning mocht terugkomen. Dat wordt ook bevestigd
door het feit, dat hij in die woning zijn meubilair nog heeft
staan. Ik heb den indruk, dat er sedert dien iets gebeurd is,
waardoor Burgemeester en Wethouders van die toezegging
af willen, omdat er een ambtenaar van de gemeente is, die
gebrek aan een woning heett, en het College dien gaarne dat
bovenhuis zag betrekken. Ik kan mij dat begrijpen, maar
laat de gemeente oppassen, dat zij niet den weg opgaat van
anderen, die door een handigheidje en op minder loyale wijze
zich aan een vroeger gedane toezegging onttrekken. Wanneer de
gemeente eenvoudig had erkend, dat die man indertijd die
toezegging had gekregen, maar, omdat het door de omstandig
heden noodig was geworden, dat zij de beschikking over die
bovenwoning kreeg, getracht had met dien man tot over
eenstemming te komen, dan zou dat een beteren indruk
hebben gemaakt dan thans met de handeUvijze van het
gemeentebestuur het geval is, want naar mij is meegedeeld,
wordt op den man pressie uitgeoefend en wordt hem onder
andere gezegd, dat, als hij die woning niet verlaat, zijn boeltje
op straat zal worden gezet. Dat hadden Burgemeester en Wet
houders wel anders kunnen doen.
De heer Bots heeft gezegd, dat er geen sprake is van
huur, maar dat begrijp ik niet, want de man heeft wel
degelijk huur betaald. Ik weet niet of hij die aan de gemeente
dan wel aan de firma Dieben heeft betaald. Het is dan ook
volkomen logisch, dat de man zich tot de Huurcommissie
heeft gewend om woninguitzetting te voorkomen.
Nu heeft de heer Bots nog een en ander gezegd in dien1*
zin, dat die man misschien een andere woning van de ge
meente zou kunnen betrekken, maar waarom moet deze man,
aan wien de toezegging is gedaan, dat hij na de verbouwing
in deze woning mocht terugkomen, gedrongen worden uit
de woning, waar hij altijd heeft gewoond? Waarom kan de
heer Neisingh niet gaan naar een woning, welke de gemeente
nog in petto heeft? Laat de heer Neisingh gaan wonen in
de woning boven den vischwinkel op de Vischmarkt. Boven
dien heb ik in een rapport van den Directeur van Gemeente
werken gelezen, dat deze van meening was, dat die woning
geschikt was, en alleen de bedenking opperde, dat met de
restauratie eenige maanden zouden heengaan. Dat zou echter
ook gelden voor de familie Tibboel en er kan dus niet worden
gezegd, dat de man van de Garenmarkt naar een andere
woning van de gemeente moet overgaan, daar die woning
niet geschikt is.
Waarop alles neerkomt is, dat de man zich tot de Huur
commissie heeft gewend. Ik heb de zaak onderzocht en er is
een aanvankelijke meening, dat de man dat met het volste
recht heeft gedaan. Het is dus niet onmogelijk, dat de Huur
commissie de aanvrage om van die woning te mogen gebruik
maken inwilligt, en is die beslissing dan in kracht van gewijsde
gegaan, dan kan de gemeente zich er niet meer tegen ver
zetten. En dan zou de gemeente intusschen door aanneming
van dit voorstel een ander recht op de woning hebben gegeven.
Is het niet logisch onder die omstandigheden de zaak aan te
houden, totdat de Huurcommissie een beslissing zal hebben
genomen? De gemeente weet, dat de man zich tot de Huur
commissie heeft gewend, want zij heeft van zijn aanvrage
een afschrift gekregen, en daarom is het beter de zaak aan te
houden, totdat over het verzoek van den heer Tibboel is beslist.
De heer Bots. M. d. V. Ik heb met de vorige bewoonster
geconfereerd en zij was het volkomen met mij eens, dat het
beste was dat zij deze woning niet meer betrok, omdat het
vooruitzicht bestond dat de Directeur der Arbeidsbeurs die
woning zou moeten betrekken. Zij achtte het beter dat zij
een woning kreeg waar zij waarschijnlijk zou kunnen blijven,
dan dat zij vrij spoedig weder zou moeten verhuizen.
Het voorstel van den heer van Stralen om punt 42 van de
agenda tot de volgende vergadering aan te houden, wordt
voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp
van beraadslaging uit.
De heer van Stralen. M. d. V. De heer van der Pot zegt,
dat deze persoon onderhuurder zou zijn, maar zoo staat de
zaak niet.
Die man heeft van het gemeentebestuur de toezegging
gekregen ik weet niet, of het Burgemeester en Wethouders
bekend is, maar ik meen dat, als van de zijde van den
Directeur van Gemeentewerken toezeggingen gedaan worden,
die worden gesanctioneerd door het gemeentebestuur dat
hij daar zou mogen blijven wonen nadat de firma Dieben
afstand van dat perceel gedaan had.
De man heeft krachtens de Huurcommissiewet een overeen
komst met de gemeente, waarbij hem een woning ter beschik
king is gesteld. Of er huur betaald is of niet, doet niets ter
zake. Hij heeft recht op de woning. Het gemeentebestuur
heeft hem toegezegd, dat hij daar mag wonen. Er is geen
quaestie van of hij heeft zich terecht beroepen op de Huur
commissiewet.
De heer Splinter. M. d. V. Ik wil vragen, of die huurder
op dit oogenblik een andere woning heeft?
De Voorzitter. Ik kan den heer Splinter antwoorden, dat
de kinderen van de weduwe Dieben die woning hadden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Stralen wordt in stemming
gebracht en met 46 tegen 42 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, van Stralen, A. Eiker
bout, Kuivenhoven, Groeneveld, Sijtsma, mevrouw Dubbelde-
manTrago, de heeren Oostdam, Knuttel, mevrouw Baart
Braggaar, de heeren Splinter, Eerdmans, Heemskerk, Bisschop,
Meijnen en Dubbeldeman.
Tegen stemmen: de heeren de Lange, Bots, van der Lip,
Wiltner, Sanders, Wilbrink, F. Eikerbout, Schoneveld, van
der Pot, Stijnman, Mulder en de Voorzitter.
In verband met deze beslissing wordt punt 42 van de
agenda afgevoerd.
XIII. Praeadvies op het verzoek van de Leidsche Duin
water-Maatschappij om vergunning tot uitbreiding van haar
buizennet in de gemeente Oegstgeest.
(Zie Ing. St. No. 125.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIV. Praeadvies op de verzoeken der Vereeniging tot op
richting en instandhouding van scholen voor lager- en meer uit
gebreid lager onderwijs op Gereformeerden grondslag, om
gelden beschikbaar te stellen voor het stichten van een 2-tal
schoolgebouwen voor gewoon lager onderwijs, op terreinen
gelegen respect, aan de Verlengde Stadhouderslaan en aan
de Lusthoflaan.
(Zie Ing. St. No. 409.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik wensch aan dit voorstel niet
mede te werken. Wij krijgen hier het eerste uitvloeisel van
de verderfelijke wijziging in de wet op het lager onderwijs,
welke de secten-splitsing van ons onderwijs ten sterkste be
vordert, voorzoover die al niet op het platteland het openbaar
onderwijs onmogelijk maakt. Ik wensch er niet toe mede te
werken, dat voor deze scholen geld uit de openbare kas wordt
verstrekt. Ik kan er voor gevoelen, dat men nieuwe school
gebouwen wenscht en het ook beter zou zijn, indien die tot
stand kwamen, maar dan moeten degenen, die het voor het
bijzonder onderwijs wenschen, het zeiven betalen, zoolang het
bijzonder onderwijs nog toegestaan is. Ik wensch geen verant
woording op mij te nemen om daarvoor uit de openbare kas
gelden beschikbaar te stellen. Ik weet wel, dat, als ik mij er
tegen verzet, dat geen effect zal hebben, omdat de wet ons
tot zekere hoogte er toe verplicht, en een besluit, dat tegen
de wet inging, toch vernietigd zou worden, maar dat zou dan
komen voor verantwoording van de hoogere instanties. In elk
geval kan ik mij met dit voorstel niet vereenigen.
De heer Groeneveld. M. d. V. Ik zou even willen infor-
meeren waar de gemeente dit belangrijke bedrag vandaan zal
halen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Er is reeds opgemerkt, dat
dit een van de eerste aanvragen is op grond van de met 4
Januari in werking getreden wet op het lager onderwijs. Het
spreekt van zelf, dat de besturen, die over de scholen, welke
genoemd worden, staan, volkomen in hun recht zijn door
zich tot de gemeente te richten om verbetering in die ge
bouwen. Uit de stukken blijkt, dat de toestand in die scholen
inderdaad niet is in overeenstemming met datgene, wat voor
een behoorlijk klasse-onderwijs noodig is. Er zijn meerdere
klassen, die in één lokaal zijn, en dat is bij een klassicaal
onderwijs hinderlijk. Het is dan ook niet om mjj principieel
tegenover dit voorstel te stellen, dat ik het woord gevraagd
heb, want de wet verplicht ons er toe dergelijke aanvragen
in overweging te nemen het is niet een aanvrage voor
het stichten van gebouwen, doch voor het verbeteren en uit
breiden van gebouwen maar de vraag rijst of het uitge
sloten is, dat de Singelschool op dezelfde plaats wordt ver
beterd. Ik ben die school gaan zien en nu vraag ik of de
fundamenten niet toelaten om door het plaatsen van een