MAANDAG 25
APRIL 1921.
141
dat hebben wij gedaan. Dat is ook geschied wat betreft
andere perceelen, welke toen misschien genoemd zijn.
Overigens, de regel is dat wij meer aanmerkingen moeten
hooren omdat wij de huren te hoog zouden opdrijven dan
andersom.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik ben tegen dit voorstel. Ik
ben er tegen om gemeentegebouwen te verhuren voor militaire
doeleinden en daarom wensch ik stemming over dit voorstel.
De heer Groeneveld. M. d. V. U zegt, dat wij indertijd
ons voorste] om deze huur te verhoogen op een ongelegen
tijdstip gedaan hebben. Wij hebben dat voorstel gedaan bij
de begrooting en ik meen, dat de behandeling der begrooting
het juiste tijdstip is om dergelijke voorstellen te doen.
Zeker, wij wisten dat het betrof een loopenden huurtermijn
en wij konden niet den anderen dag de huur verhoogen, en
daarom hebben wij in ons voorstel ervan gesproken, dat wij
verzochten tegen den termijn, dat de huurovereenkomst zou
afloopen, haar op te zeggen en bij de nieuwe huurovereen
komst een hoogeren prijs te bedingen.
Dus de voorstelling, welke de heer Bots daarvan geeft, is
geheel onjuist. Ik blijf er bij, het heeft op mij sterk den indruk
gemaakt, dat het voorstel van ons toen is verworpen, meer omdat
het van onzen kant kwam dan omdat het verkeerd was, want dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders is van dezelfde
strekking.
De Voorzitter. Ik moet staande houden, dat juist is wat
ik pas heb gezegd, dat het toen ontijdig was om die zaak
te bespreken, want de begrooting liep over 1921 en de huur
eindigde 1 Januari 1922. Wij zouden er dus bij de aanstaande
begrooting op terug kunnen komen, maar toen was het een
jaar te vroeg. Ik kan den heeren echter de verzekering geven,
dat er bij gelegenheid aan gedacht zal worden.
Ik zou willen zeggen: laten wij over deze zaak niet langer
kibbelen, want ik verzeker den heer Groeneveld, dat de
beteekenis, welke hij er achter zoekt, er geenszins achter zit,
omdat het niet de bedoeling is geweest iets dergelijks te doen.
De heer van Eck. M. d. V. Ik wensch even mede namens
verschillenden van mijn partijgenooten, mede te deelen, dat
wij op denzelfden grond als waarop de heer Knuttel zijn
stem motiveerde, tegen dit voorstel zullen stemmen. Het is
nu een ander geval als het vorig jaar; wij zijn er wel voor
om, als de gemeente iets aan het Rijk verhuurt, een billijken
prijs te vragen, maar, nu wij staan voor de vraag, of deze
zaak al dan niet voortgang zal hebben, en er dus in eenig
opzicht de hand gereikt zal worden aan het militarisme,
kunnen verscheidene!) van mijn partijgenooten daaraan hun
stem niet geven.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en met 23 tegen 5 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren de Lange, Bots, van der Lip,
Wilmer, Sanders, Wilbrink, van Stralen, A. Eikerbout,
F. Eikerbout, Schoneveld, Kuivenhoven, Groeneveld, van der Pot,
Sijtsma, Oostdam, Stijnman, Splinter, Mulder, Eerdmans,
Heemskerk, Bisschop, Meijnen en de Voorzitter.
Tegen stemmende heer van Eck, mevrouw Dubbeldeman
Trago, de heer Knuttel, mevrouw BaartBraggaar en de
heer Dubbeldeman.
XII. Voorstel tot verhuring van de bovenwoning van het
gebouw Garenmarkt 2a, aan J. Neisingh.
(Zie lng. St. No. 124.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik zou aan Burgemeester
en Wethouders willen vragen of de huur van dit huis niet
te veel opgedreven wordt. Ik heb er geen bezwaar tegen, dat
mijnheer Neisingh er zal gaan wonen het is voor hem een
practische oplossing maar een huurprijs van 35.per
maand lijkt mij wat veel. Het gemeentebestuur mag niet het
voorbeeld geven van bet opdrijven van huren. Vroeger heeft
die woning niet meer huur gedaan dan 5.per week, even
ƒ20.— per maand, zoodat ik den sprong op 35.per maand
wel wat groot vind. Ik weet wel, dat er een kamertje aan
gebouwd is, maar of dat zulk een verhooging van den huurprijs
wettigt, betwijfel ik sterk.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch een opmerking
van anderen aard te maken. Ik vind dit voorstel van Burge
meester en Wethouders eenigszins vreemd, omdat ik in een
andere kwaliteit te weten ben gekomen, dat, terwijl Burgemeester
en Wethouders voorstellen deze woning aan den ambtenaar
Neisingh te verhuren, een andere mijnheer huurrecht op die
woning laat gelden. In zulk een geval gaat het toch niet
aan een woning aan een ander te verhuren. Ben ik wel
ingelicht, dan staat er, ofschoon Burgemeester en Wethouders
zeggen, dat de woning onbewoond is wat op zichzelf wel
juist is van den vroegeren bewoner nog meubilair in die
woning.
Dat meubilair staat daar met de bedoeling dat, zoodra de
verbouwing van het perceel tot stand zal zijn gekomeD, die
bewoner weder de woning betrekt. Nu komt het mij toch
zeer eigenaardig voor dat tenzij wat ik medegedeeld heb
niet juist zou zijn Burgemeester en Wethouders voorstellen
die woning te verhuren aan een ander, terwijl de vorige bewoner
daarop eigenlijk recht zou hebben. Ik zou daaromtrent dan
ook gaarne nadere inlichtingen van Burgemeester en Wethouders
verkrijgen.
Bovendien, het is mij bekend, dat deze zaak reeds eenigen
voortgang gehad heeft, in dien zin dat de vroegere bewoner
in elk geval zijne aanspraken op die woning wenscht te
handhaven en dat hij zich naar aanleiding van de maatregelen,
door Burgemeester en Wethouders tegen hem genomen of
alsnog te nemen, tot de Huurcommissie heeft gewend met
het verzoek om verlenging van de huur te krijgen.
Ik wil als mijne meening te kennen geven, dat het, al zou
het van de zijde van Burgemeester en Wethouders maar zijn
uit eerbied voor een college als de Huurcommissie, in elk
geval gewenscht zou zijn met dit voorstel te wachten totdat
door de Huurcommissie in deze huuropzeggingszaak een
uitspraak gedaan is, welke uitspraak naar ik kan mededeelen
waarschijnlijk zeer spoedig zal geschieden, nog deze week.
Ik acht het gewenscht, en ik geloof dat de Raad het met mij
eens zal zijn, dat men de Huurcommissie gelegenheid laat
deze zaak geheel te behandelen zooals het behoort, namelijk
zoodat geene belemmerende maatregelen of bepalingen gesteld
worden welke van verkeerden invloed op die beslissing zouden
zijn.
Ik stel dus voor dit punt aan te houden tot de volgende
vergadering.
De heer Bots. M. d. V. Naar aanleiding van het betoog
van den heer van Stralen wil ik even opmerken, dat mijns inziens
de Huurcommissie wel eens abuizen begaat door de menschen
anders te qualificeeren dan zij werkelijk zijn.
Ik heb het volgende opgemerkt. Gesteld, iemand zit onrecht
matig in een woning, hij trekt er onrechtmatig in en dan
krijgt toch degeen, wien het huis behoort, een oproeping om
te verschijnen ol zich te laten vertegenwoordigen naar aanleiding
van de opzegging van de huur van dat huis, terwijl er absoluut
geen sprake is van huuropzegging, doch alleen van sommatie
tot ontruiming.
Zoo is het ook in dit geval. De gemeente heeft dit huis
nooit verhuurd aan dezen persoon. Het huis was verhuurd
aan de weduwe Dieben. Die mag de zaak bij de Huurcommissie
aangebracht hebben, voor zoover mij bekend, is die zaak door
haar bij de Huurcommissie ingetrokken.
Dan is het ook maar betrekkelijk juist, dat er een kamertje
bijgebouwd is. Ook op de bovenverdieping worden er 2 kamertjes
in orde gemaakt. Daarom is de huurtaxatie billijk geschied.
Er is zelfs ernstig sprake van geweest den huurprijs niet te
stellen op ƒ35.maar op ƒ40.—. Dus men kan niet zeggen
dat een huurprijs van 35.— te hoog is. Trouwens, de
Commissie van Fabricage is het zelf wezen opnemen.
Nu is het voor den heer Neisingh een zeer tijdelijke woning;
zij is waarschijnlijk bestemd voor den Directeur van de
Arbeidsbeurs.
De vorige bewoonster is bij mij geweest en ik heb haar
erop gewezen dat, als zij zich weder in die woning installeerde
en zij moest dan weder plaats maken voor den Directeur van
de Arbeidsbeurs, zij dan dubbele kosten zou hebben, doch dat
wij ons best zouden doen haar een andere woning te verschaffen.
Dit vooruitzicht bestaat. Wij hebben nog eenige woningen,
die wij in orde zullen maken, onder andere op de Vischmarkt.
Er bestaat dus alle kans, dat wij aan de vroegere bewoonster
een woning zullen kunnen verschaffen.
De heer Splinter. M. d. V. Ik zou willen vragen of die
huurprijs van 35.per maand niet door de Huurcommissie
moest worden vastgesteld dan wel of de gemeente daarin
vrij was.
De heer Bots, M. d. V. Voor de gemeentewoningen behoeven
de huurprijzen niet meer door de Huurcommissie te worden
bepaald.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik ben het in het geheel
niet met den heer Bots eens. Het schijnt wel vast te staan,
dat indertijd, toen die man voor de verbouwing van de
Arbeidsbeurs tijdelijk die woning moest verlaten, aan hem