MAANDAG 25 APRIL 1921.
139
Deze zaak is van groot belang en het zou een allerellen-
digsten indruk naar buiten maken, als de Raad zeide: wij
zullen het onderzoek instellen en dat zoo goed mogelijk doen
zijn, maar intusschen nemen wij maatregelen alsof wij te
voren reeds weten waartoe het onderzoek zal leiden. Hot is
mogelijk, dat wij na het onderzoek tot de conclusie komen,
dat het niet anders kan, maar het is evenzeer mogelijk, dat
wij een geheele reorganisatie van het bedrijf krijgen, en
daarom is het beter, dat de Raad zich zoo vrij mogelijk
houdt en naar buiten den indruk vestigt, dat geen besluiten
worden genomen in afwachting van het resultaat van het
onderzoek, dat zal worden ingesteld. Dat wil niet zeggen,
dat wij uitmaken, dat er geen hoofdboekhouder komt, maar
wij maken van de gunstige gelegenheid, dat er een vacature
is, gebruik om het resultaat van dat onderzoek af te wachten
alvorens een beslissing te nemen.
De heer Sanders. M. d. V. De Wethouder zegt, dat ik bij
de bespreking met de Commissie alle cijfers, welke ik bij de
begrooting heb genoemd, prijs gegeven heb. Dat moet ik
ontkennen. Ik heb die cijfers gecomprimeerd in één concreet
geval; dat geval is nauwkeurig en uitvoerig besproken en
toen zijn wij in die Commissievergadering tot de conclusie
gekomen, dat de gasfabriek hier voor een bepaalde som, die
is uitgedrukt, te duur werkt. Uit den aard der zaak kon men
in die vergadering niet direct zeggen waaruit juist dat te
veel bestond. Ik kan mij voorstellen, dat men daarop niet
direct kon antwoorden en ik heb uit het toen gesprokene
begrepen, dat men te zijner tijd zou motiveeren, waarom onze
gasfabriek te duur werkt.
Nu verneem ik van den heer van der Pot, dat ik dat antwoord
misschien niet zal krijgen. Als dat zoo is, dan zal ik weten
wat mij verder te doen staat.
De heer van der Pot. M. d. V. Aan het adres van den
heer Sanders wil ik nog dit herhalen.
Bij de begrooting heeft de heer Sanders den indruk ge
wekt, alsof er hier aan de gasfabriek, in vergelijking met
verschillende andere gasfabrieken waaruit hij een greep deed,
een dure administratie was en alsof dit slecht werkte op den
kostprijs. Als voorbeelden noemde hij Haarlem en Tilburg.
Alvorens de bijeenkomst tusschen de Commissie en den heer
Sanders plaats had, zijn toen die cijfers van den heer Sanders
getoetst en daarbij is natuurlijk speciaal aandacht gewijd
aan de gasfabrieken, welke de heer Sanders hier genoemd
had. In de Commissievergadering echter heeft de heer Sanders
gezegd: ik laat het andere rusten maar wil nu wijzen op
de gasfabriek te Eindhoven. Wij hebben toen gezegd: wij
willen die vergelijking niet afwijzen en zullen nagaan en
trachten te motiveeren waarin het verschil gelegen is, maar
het is mogelijk dat dat geheele verschil ten slotte niet op te
helderen is. Er is natuurlijk één fabriek, die het gunstigst werkt
en dat is bij mijn weten Eindhoven. Nu heb ik niet gezegd,
dat de heer Sanders geen antwoord zou krijgen op zijn brief,
maar het kan zeer wel mogelijk zijn dat wij hem in dat
antwoord niet bevredigen kunnen, dat wij geen bevredigend
antwoord zullen kunnen geven op de vraag, hoe het komt,
dat de exploitatie van de Eindhovensche fabriek gunstiger is
dan de exploitatie van onze gasfabriek.
- Wat de hoofdzaak betreft, ik begrijp absoluut niet welke
verwachtingen men heeft van het onderzoek, dat ingesteld
wordt naar aanleiding van de vragen van den heer Dubbel-
deman en dat men daarom wil uitstellen de benoeming van
een hoofdboekhouder. Men kan verwachten, zooals de heer
van Eek reeds opmerkte, al deel ik die verwachting aller
minst, dat dat onderzoek zal leiden tot een geheele reorga
nisatie, maar het zal nooit kunnen leiden tot de opheffing
van de betrekking van hoofd van de boekhouding der Licht
fabrieken. Ik geloof niet, dat de administratie van een der
gelijk groot bedrijf zal blijken zoodanig te zijn, dat één van
de beide boekhouders gemist zou kunnen worden, maar al
ware dat het geval, een hoofd van de boekhouding zal er in
alle geval moeten zijn. Dat hoofd moet de Raad benoemen.
Men kan zeggenwij benoemen dengene, die er al is, maar
die man gaat juist ook weg. Er kan geen sprake zijn van
iets anders. Wij kunnen toch geen klerk plaatsen aan het
hoofd van de boekhouding, die de verantwoordelijkheid van
de geheele administratie heeft.
De benoeming moet plaats hebben en ik zie er geen nut
in om de benoeming uit te stellen; integendeel, het zou
groot bezwaar opleveren. Het opmaken van deze voordracht
heeft reeds groote moeite gekost; er was al meer dan 3
maanden geleden, toen de heer de la Rie nog leefde, een
voordracht: wij zijn daarmede niet gekomen omdat die ten
slotte mislukt is en het heeft veel moeite gekost om uit
de sollicitanten deze voordracht samen te stellen. Als wij nu
weder gaan uitstellen, dan ontstaat het groote gevaar, dat
de menschen zich terugtrekken, b.v. omdat zij niet willen
wachten,
Wij kunnen niet anders dan nadeel veroorzaken door uit
stel en ik zie niet in, dat het eenig voordeel zal kunnen
geven. Ik geef dan ook met aandrang in overweging de be
noeming te doen doorgaan.
Men heeft gezegd, dat de'heer Kriens toch nog tot Augustus
blijft, maar er wordt prijs op gesteld, dat deze nog eemgen
tijd met zijn opvolger zal samenwerken, en dat zou onmogelijk
zijn, indien wij op dit oogenblik de benoeming aanhielden.
De Voorzitter. Ik wensch even op merken, dat, als men
het personeel wil inperken, daartoe de gelegenheid open blijft,
omdat er nog een vacature is. Dat, gelijk de heer van der Pot
heeft gezegd, in elk geval de functie van hoofdboekhouder
moet worden vervuld, begrijpt iedereen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Eek wordt in stemming
gebracht en met 17 tegen 11 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren de Lange, Bots, van der Lip,
Wilmer, Wilbrink, F. Eikerbout, Schoneveld, Kuivenhoveri,
van der Pot, Sijtsma, Oostdam, Stijnman, Splinter, Mulder,
Heemskerk, Meijnen en de Voorzitter.
Vóór stemmen: de heeren van Eek, Sanders, van Stralen,
A. Eikerbout, Groeneveld, mevrouw DubbeldemanTrago, de
heer Knuttel, mevrouw BaartBraggaar, de heeren Eerdmans,
Bisschop en Dubbeldeman.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik had straks nog eenige vragen
willen doen naar aanleiding van deze voordracht, maar ik kon
dat natuurlijk niet doen, zoolang niet was uitgemaakt of al dan
niet tot de benoeming zou worden overgegaan. Ik heb straks
uit den mond van den Wethouder iets vernomen van een
voordracht, welke eerst was opgemaakt en later is terug
getrokken. Nu is mij ter oore gekomen, dat aan dengene, die
thans als nummer 2 op de voordracht staat, reeds was toe
gezegd, dat hij als nummer 1 zou worden voorgedragen, maar
dat het sedert dien is veranderd. Ik wil er mij over beklagen,
dat het den Raadsleden zoo buitengewoon moeilijk, zoo niet
onmogelijk wordt gemaakt voordrachten als deze te beoordeelen.
Wij krijgen geen enkel motief onder de oogen, waarop deze
voordracht steunt. Bij een vorige gelegenheid, toen een ingenieur
bij Gemeentewerken moest worden benoemd, lagen ten minste
bij de stukken verschillende aanbevelingen en werden de
overwegingen, welke tot de voordracht hadden geleid, althans
eenigszins geargumenteerd. Nu ontbraken die ten eenenmale.
Waarom de voordracht ter elfder ure is gewijzigd, ontgaat
ons dan ook. Ik hoor, dat zelfs de onderhandelingen met num
mer 1 van de eerste voordracht reeds zoover waren gevorderd,
dat hij reeds een huis in besprek had en dus meende vast
op de benoeming te kunnen rekenen.
In dit verband wil ik nog op een andere zaak wijzen, welke
mij heeft getroffen. Er waren niet minder dan 196 sollicitanten
ik was met ijver begonnen eens de stukken te bekijken, maar
toen ik op een gegeven oogenblik zag, dat ik aan de stukken
van den 1 lden of 12den sollicitant was, heb ik naar het laatste
nummer gekeken en toen heb ik het opgegeven. Het zal
anderen Raadsleden ook wel gegaan zijn als mij, maar in elk
geval heeft het mij getroffen, dat, terwijl er, voorzoover ik
kon zien, verschillende personen onder de sollicitanten waren
ook onder die eerste nummers die op grond van hun
vroegeren werkkring konden geacht worden serieuse sollicitanten
te zijn, iemand uit een geheel anderen bedrijfskring als eerste
werd aangewezen.
Terwijl die honderd en zooveel sollicitanten alle genummerd
waren en de stukken van aanteekeningen waren voorzien en
elk stuk weder van bijlagen voorzien was, was er van No. 1
van de voordracht een ongenummerd stuk, dat, in tegen
stelling met alle andere stukken, er gloednieuw uitzag en
toch een datum droeg van zeer lang geleden. Dat maakte op
mij een eenigszins zonderlingen indruk ook in verband met
hetgeen ik omtrent die benoeming had vernomen en deed
bij mij de vraag rijzen, of men te elfder ure nog niet iemand
er heeft ingehaald om hem boven den thans in de tweede
plaats voorgedragene te plaatsen.
Indien inderdaad de toedracht der zaak aldus geweest mocht
zijn, dan zou ik dat om bepaalde redenen, die ik nader in
het licht zal stellen, een zeer verkeerde taktiek vinden. Maar
ik wensch eerst te weten, of het zuiver toeval is, dat dit stuk
alleen niet genummerd of van eenige aanteekening voorzien
en geheel onbeduimeld en ongekreukt was.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik kan geen antwoord geven
op de vraag van den heer Knuttel, of het zuiver toeval is. De
heer Knuttel veronderstelt, dat dit stuk geantidateerd is. Ik
geloof niet, dat er voor die onderstelling reden is.
Het is juist, dat eerst meer op den voorgrond getreden is
de sollicitatie van dengene, die ten slotte no 2 op de voordracht
is geplaatst.