138
MAANDAG 25 APRIL 1921.
omdat er factoren zijn, die niet in cijfers zijn uit te drukken
en die maken, dat die ééne fabriek nu eenmaal gunstiger
resultaten oplevert. De heer Sanders zal dan niet bevredigd
zijn, maar tot onze spijt zullen wij hem dan geen meer
bevredigend antwoord kunnen geven.
Wat de opmerking van den heer Sijtsma betreft, dat de
sollicitanten de voordracht eerder kenden dan de Raadsleden,
dat spijt mij, maar ik acht het zeer goed mogelijk, dat dat
gebeurt. Het is mogelijk, dat de sollicitanten, welke op de
voordracht zijn geplaatst, met het oog op bezoeken, welke
zij aan de Raadsleden willen brengen, van de voordracht,
alvorens deze in zee ging, hebben kennis gekregen, terwijl
de Raadsleden er pas mede bekend zijn geworden uit het
Ingekomen Stuk, dat, aangezien er ook andere voorstellen op
staan, iets later is uitgekomen.
Wat het heengaan van den heer Scholtz betreft, het is ook
de Commissie opgevallen, dat de vacature voor boekhouder
tegelijk bestond met die voor hoofdboekhouder. De beide
vragen, welke daardoor rezen, zijn aan den Directeur gesteld,
n.l. kwam de heer Scholtz niet in aanmerking voor de functie
van hoofdboekhouder? en kan zijn heengaan in verband staan
met de voordracht voor de benoeming van een hoofdboek
houder? Op die beide vragen hebben wij een ontkennend
antwoord ontvangen. De Directeur van de Lichtfabrieken,
hoewel den heer Scholtz waardeerende, achtte hem toch niet
den meest gewenschten opvolger van den heer Kriens en meende,
dat het weggaan van den heer Scholtz, die een andere betrek
king in een particulier bedrijf heeft gekregen, welke voor hem
financieel gunstiger was, geen verband hield met deze voordracht.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik geloof, dat in de vorige
vergadering duidelijk is gebleken, dat een groot deel van de
leden van den Raad het zeer zou toejuichen, indien de
exploitatie van de gasfabriek goedkooper kon worden gevoerd
dan thans het geval is. Het spreekt van zelf, dat deze voor
dracht, zooals blykt uit den bundel stukken van sollicitanten,
welke in de Leeskamer aanwezig is, op den bestaanden toestand
is gebaseerd. Nu heeft de Wethouder er aan herinnerd, dat
de Raad drie hoofdambtenaren van de Lichtfabrieken benoemt,
en nu ligt het voor de hand, dat, nu een van die drie moet
worden benoemd, dit een van de gelegenheden voor den
Raad is om, buiten de begrooting om, invloed te oefenen op
den loop van zaken aan de Lichtfabrieken. Wanneer de wet
houder zegt, dat, wanneer de Raadsleden meenen, dat er aan
de Lichtfabrieken te veel hoofdambtenaren zijn, zij een der in
functie zijnde ambtenaren (die echter niet op de voordracht
voorkomt) moeten benoemen, dan wijs ik er op, dat wij dat
thans niet kunnen uitmaken. Toch moeten wij het weten,
voordat wij tot deze benoeming overgaan. Ik vind het dus
billijk te voldoen aan het verzoek, door den heer Sanders
gedaan op den eenen grond en door den heer van Eek op
een anderen grond, om deze benoeming aan te houden en
dan af te wachten, welke de indruk zal zijn van het rapport
der Commissie. Wij kunnen dan zien of voor de boekhouding
dezelfde bezetting noodig zal zijn als er thans is. Als wij be
ginnen met een hoofdboekhouder te benoemen, zitten wij
vast aan den ouden loop van zaken, dan hebben wij weer
een hoofdboekhouder en is de instructie voor dien functionaris
dezelfde, terwijl, als wij de benoeming eenigen tijd uitstellen,
daardoor de zaak niet behoeft te worden geschaad en er
gelegenheid zal bestaan te zien of aan het verlangen, dat bij
vele Raadsleden bestdat, om stappen te doen in de richting
van bezuiniging, gevolg kan worden gegeven.
Hetgeen door den Wethouder is aangevoerd heeft mij niet
overtuigd van de noodzakelijkheid om thans tot de benoeming
over te gaan. Om te kunnen uitmaken of een hoofdboekhouder
noodig is, zullen wij moeten wachten totdat het oordeel van
deskundige zijde daaromtrent te onzer kennis is gebracht.
De heer de Lange. M. d. V. Er worden aan deze zaak
allerlei gedachten en consequenties verbonden, welkeer absoluut
niet bij behooren.
Ik kan zeer goed begrijpen, dat de onrust, welke gewekt
is, bij de Raadsleden de vraag heeft doen rijzen, of er bij de
Lichtfabrieken niet te veel ambtenaren zijn, maar de heer
Eerdmans is toch werkelijk geheel de plank mis, als hij zegt:
nu moeten wij deze gelegenheid aangrijpen om in een zaak,
waarvan wij nog niet weten hoe zij eigenlijk is, een soort
beslissing te nemen, een beslissing, die geheel onrechtmatig
zou zijn. Of er wijziging in het personeel aan de Lichtfabrieken
moet komen, weten wij niet, maar wij weten wel dat er moet
zijn een hoofdboekhouder. Die moet er beslist blijven.
Alleen kan de vraag gesteld worden: heeft die hoofdboekhouder
niet een te groot personeel onder zich, kan dat personeel niet
ingekrompen worden, zoodat die man zelfstandig meer arbeid
verricht? Dit is een practische vraag. De hoofdboekhouder is
de man, die mede verantwoordelijk is voor den financieel
goeden gang van zaken. Er mag geen rekening betaald worden
die niet zijn visum heeft.
Nu kunnen de heeren zeggen: dat moet in het vervolgeen
ander doenmaar dan zal men toch moeten beginnen met te
zorgen dat er een concept komt van een andere verordening
op het beheer .der Lichtfabrieken.
De heer Eerdmans voegt mij toe, dat het nu 25 April is
en dat wij nog den tijd hebben tot 1 Augustus. Als wij moeten
wachten tot 1 Augustus dan krijgen wij een lacune, want de
ambtenaar, die benoemd moet worden, staat niet te wachten, of
hij in dienst kan komen. Hij moet op tijd zijn tegenwoordige
betrekking opzeggen; er moet een tijd zijn voor het opzeggen
en het aanvaarden.
Er is in ons midden een man, die het voorrecht heeft van
alles te weten, naar hij zegt. Ik hoop, dat de Raad zich door
hem niet zal laten leiden en zich ervan bewust zal zijn dat
dat een praatje is: ik weet alles.
De heer Dubbeldeman zegt: die hoofdboekhouder is niet
noodig; maar ik hoop dat de Raad zoo verstandig zal zijn
om heden niet op een geheel onoordeelkundige wijze de zaken
in de war te sturen, want dat zou feitelijk het resultaat zijn
van wat de heeren willen. Als wij met ons 31 de gasfabriek
willen gaan besturen op de wijze, als nu aan de hand gedaan
wordt, dan sturen wij de zaken in de war, en de sociaal-demo
craten kunnen dan professor Eerdmans dankbaar zijn voor de
hulp, welke hij hun verleent om er een rommel van te maken.
Ik wil eraan toevoegen, dat ik den heer van Eek niet
dankbaar ben voor het pluimpje, dat hij de Commissie gegeven
heeft. De heer van Eek geeft de Commissie het pluimpje, dat
zij tot heden toe de zaak van dat onderzoek goed behandeld
heelt. Ik ben niet gesteld op een dergelijk pluimpje van den
heer van Eek. Ik wijs dat af.
De heer van Eck. In de eerste plaats iets over het per
soonlijke in dit geval.
Ik heb van den heer Oostdam een standje gekregen, dat
ik niet collegiaal gehandeld heb. Ik ben ervan overtuigd dat
het, wanneer men in een Commissie zit met anderen, beter
is om wel collegiaal te handelen, omdat het aan de behande
ling van zaken ten goede komt; maar ik voeg eraan toe dat,
wanneer de eisch van collegialiteit ten gevolge zou moeten
hebben, dat ik mijn plicht van Raadslid niet zou kunnen
vervullen zooals mijne beginselen dat medebrengen, ik die
collegialiteit daaraan zal opofferen. Ik hoop echter den heer
Oostdam te overtuigen, dat ik mij in dit geval niet aan ge
brek aan collegialiteit heb schuldig gemaakt.
Eerst Vrijdagavond toch ben ik in een vergadering tot de
overtuiging gekomen, dat de opdracht aan de Commissie
aldus luidde, als ik nu aan de hand van de courantenver
slagen heb medegedeeld, en na dien tijd hebben wij geen
vergadering gehad. Vóór dien tijd was ook ik van meening,
dat de Commissie in dit opzicht vrijheid van handelen bezat,
maar wij staan er thans anders tegenover. Nu ik niet alleen
tot de overtuiging ben gekomen, dat het beter is deze benoeming
aan te houden, maar nu bovendien in deze Raadsvergadering
zich daaromtrent een uitvoerige discussie heeft ontwikkeld,
is het toch een geheel ander geval. Dat zal zelfs de heer
van der Lip moeten toegeven.
De verdediging, welke de Wethouder heeft gevoerd, heeft
op mij zeer weinig indruk gemaakt. De heer van der Pot
verwijst naar het feit, dat de Raad drie ambtenaren moet
benoemen en de hoofdboekhouder een van die drie is, maar
dat is de bestaande toestand, en het onderzoek, dat de Com
missie krachtens haar opdracht zal instellen, zou wel eens kunnen
leiden tot een volledige reorganisatie, welke tengevolge zou
kunnen hebben, dat het Reglement werd gewijzigd en meer
of minder ambtenaren door den Raad werden aangesteld. Als
wij dit onderzoek beginnen en wij zijn tevoren overtuigd,
dat de zaak onveranderd zal blijven, dan vraag ik: waarom
stellen wij dat onderzoek eigenlijk in Maar bovendien zal
dan toch het doel, dat wij ons met dat onderzoek voor oogen
stellen, n.l. te trachten de fabrieken zoo economisch moge
lijk te doen beheeren en tevens bij het publiek den indruk
te wekken, dat dat inderdaad geschiedt, niet bereikt worden,
want dan zal er gezegd wordenzij zetten wel een grooten
mond op, maar intusschen gaat de zaak haar gewonen gang.
En kan er een schooner gelegenheid bestaan om, terwijl er
een vacature voor de functie van een der hoofdambtenaren
is, de benoeming daaromtrent even op te schorten en dan,
nadat de Raad naar aanleiding van het uitgebracht rapport
der Commissie een beslissing zal hebben genomen, tevens uit
te maken of de zaak al dan niet onveranderd zal blijven?
De heer Dubbeldeman heeft er trouwens reeds op gewezen,
dat de heer Kriens eerst met Augustus zijn ontslag krijgt.
Laten wij dus eens aannemen, dat de Commissie nog de
volgende maand noodig heeft om haar rapport klaar te krijgen
en het door den Raad te doen behandelen, dan is er nog
alle mogelijke tijd om, vóórdat de heer Kriens weggaat, in
de benoeming te voorzien. En gesteld zelfs, dat wij eens niet
zoo spoedig zouden klaar komen, dan weet ik niet of de heer
Kriens niet bereid zou zijn nog even langer te blijven.