MAANDAG 25 APRIL 1921.
137
heen te gaan. Er schijnt aan de Lichtfabrieken toch wel iets
niet in den haak te zijn.
Naar aanleiding van wat de heer van Eek in het midden
gebracht heeft wil ik er echter op wijzen, dat men bij een
zaak als de Lichtfabrieken een zeer omvangrijke administratie
heeft. Men moge daar te veel ambtenaren hebben, een hoofd
boekhouder zal men er toch niet kunnen ontberen. Dus
wanneer wij heden tot deze benoeming overgaan, dan is dat
niet een vooruitloopen op het onderzoek van de Commissie,
maar wij doen dan een benoeming, die absoluut noodig is.
Ik zal mij dus voorshands niet kunnen vereenigen met
het voorstel van den heer van Eek, al wensch ik gaarne op
heldering over de door mij gemaakte opmerkingen.
De heer Mulder. M. d. V. Ik geloof, dat men hier de zaak
op haar kop zet.
Al mocht blijken, dat er een boekhouder gemist zou kunnen
worden, wij moeten toch per se vóór alles een hoofdboek
houder hebben. Dus deze benoeming moet doorgaan.
Het is mogelijk, dat het op grond van het door de Com
missie uit te brengen rapport nuttig of noodzakelijk blijkt
dat er een boekhouder verdwijnt, maar een hoofdboekhouder
kunnen wij in geen geval missen.
Ik zet niet de zaak op den kop, gelijk men mij toevoegt.
Ik wil den gewonen gang van zaken volgen.
De heer Sanders. M. d. V. Ik stel mij op hetzelfde stand
punt als de heer van Eek, maar niet zoozeer op grond van
hetgeen de heer Dubbeldeman de vorige week heeft verteld
als wel naar aanleiding van de actie, welke ik bezig ben. Het
spijt mij, dat daarin zoo weinig vooruitgang zit. Het is
ongeveer zes weken geleden, dat ik een vergadering met de
Commissie voor de Lichtfabrieken heb gehad en daarin mijn
cijfers nader heb uiteengezet, maar totdusverre heb ik geen
nader antwoord mogen ontvangen. Indien de zaak zal loopen,
zooals ik voorzie, en mijn cijfers juist zullen blijken te zijn,
dan zal daarvan het gevolg kunnen zijn een wijziging in de
administratie van de Lichtfabrieken en uit dat oogpunt zie
ik dan ook in het doen van deze benoeming een vooruit
loopen op hetgeen dan zal moeten geschieden. Ik schaar mij
dus aan de zijde van den heer van Eek, waar hij deze be
noeming alsnog wil uitstellen.
De heer Oostdam. M. d. V. Ik wil even mijn bevreemding
uitspreken over het optreden van den heer van Eek. Wij
hebben, sinds de heer Dubbeldeman zijn cijfers mededeelde,
reeds twee Commissie-vergaderingen gehad en nu was het
toch een eisch van collegialiteit geweest, dat de heer van
Eek het denkbeeld, om deze benoeming aan te houden, eerst
in de commissie ter sprake had gebracht. Het ligt toch op
den weg van een Commissie-lid om niet in een openbare
vergadering zijn medeleden met een dergelijk voorstel te
overvallen, maar daarvan eerst en petit comité mededeeling
te doen. De heeren aan de overzijde vinden dat blijkbaar
niet noodig, maar ik vind, dat een goede werkwijze der
Commissie geenszins in de hand wordt gewerkt, als wij voor
dergelijke feiten worden gesteld, welke wij tevoren niet
hebben overzien. Ik hoop, dat wij in het vervolg op aan
genamer wijze met den heer van Eek zullen kunnen samen
werken.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. De heer Mulder zegt, dat
wij bezig zijn de zaak op den kop te zetten, maar, als er
één is, die de zaak op den kop zet, is het de heer Mulder.
Hij bedoelt het goed, maar zegt het verkeerd. Het staat wel
vrijwel vast, dat wij het de laatste jaren aan de Lichtfabrieken
zonder hoofdboekhouder hebben gedaan, en de practijk heeft
dan bewezen, dat het zonder dien functionaris zeer goed
gegaan is.
De heer Knuttel voegt mij toe, dat het zoo slecht gaat.
Wellicht dat de oorzaak daarvan is, dat men den tegen-
woordigen hoofdboekhouder niet in de gelegenheid heeft
gesteld te doen hetgeen zijn taak was. Het is evenwel
gebleken, dat het zonder die taak van den hoofdboek
houder best gaat. Nu worden wij gesteld voor de benoe
ming van een nieuwen hoofdboekhouder, maar, waar tot
dusverre is gebleken dat zeer goed met den gewonen
boekhouder kan worden volstaan, zal dat in het vervolg ook
wel gaan. Als men het zoo zegt, zet men de zaak niet
op den kop, Mijnheer Mulder! Laat de Commissie de zaak
eerst eens onderzoeken en dan kan zij zich wellicht met
haar conclusie aansluiten bij hetgeen de heer Sanders in
het midden heeft gebracht. Wat is er tegen om de
benoeming uit te stellen? De heer Kriens gaat toch eerst in
Augustus heen en zoolang kunnen wij wel met de benoeming
wachten.
De heer van der Pot. M. d. V. Zou ik er de leden van
den Raad even op mogen wijzen, dat er bestaat een Regle
ment op het beheer en bestuur van de stedelijke fabrieken
van gas en electriciteit In dat Reglement zijn nauwkeurig
de bevoegdheden van de Commissie, die van Burgemeester
en Wethouders en die van den Raad aangewezen en daarin
worden drie ambtenaren vermeld, die door den Raad moeten
worden benoemd, n.l. de directeur, de adjunct-directeur en de
hoofdboekhouder. De aanwezigheid van dezen laatsten functio
naris berust dus op het Reglement en hij moet er wezen,
zoolang men het Reglement niet verandert, terwijl de be
noeming door den Raad moet plaats hebben.
Nu moet, als de Raad het Reglement niet wil overtreden,
uit den aard der zaak in de bestaande vacature voorzien
worden. Men moge een ander benoemen dan door de Com
missie wordt voorgedragen, bijv. iemand benoemen die daar
reeds werkzaam is, de benoeming van een hoofdboekhouder
kan men niet van zich afschuiven alleen vanwege het hier
vaag geopperd idee, dat er te veel ambtenaren zouden zijn.
De heer Sanders heeft een opmerking gemaakt, welke ik
heelemaal niet begrijp.
Hij zegt: niet op de gronden door den heer van Eek aan
gegeven, maar op grond van de actie, welke ik op touw gezet
heb, is er reden om deze benoeming uit te stellen. En verder
heeft hij zich erover beklaagd, dat hij niet reeis nadere
inlichtingen van de Commissie heeft gehad.
Ik wil even ook in verband met hetgeen de heer Sanders
in de vorige Raadsvergadering hieromtrent heeft gezegd
mededeelen wat hiervan aan is. Het geeft toch een totaal
anderen indruk dan die zaak op mij gemaakt heeft.
De heer Sanders heeft bij de begrooting een betoog ge
houden, dat de kostprijs hier hooger zijn zou dan vrijwel
overal, een betoog, dat ik toen zoo goed als het mij mogelijk
was, getracht heb te weerleggen door op den onjuisten opzet
van deze kostprijsberekening te wijzen. Ik heb daaraan toen
vastgeknoopt de uitnoodiging aan den heer Sanders om in de
vergadering der Commissie een en ander uitvoeriger te be
spreken.
In die vergadering nam de heer Sanders toen dit stand
punt in. Hij gaf alle kostprijs-vergelijkingen, welke hij in de
Raadsvergadering te berde gebracht had, prijs maar stelde er
tegenover, dat een bepaalde fabriek, ten aanzien waarvan hij
over zeer uitvoerige gegevens beschikte, n.l. de fabriek te Eind
hoven, zooveel gunstiger werkte dan onze Gasfabriek en hij heeft
daarvan een verklaring gevraagd. Wij hebben op dien avond,
onder elkaar die zaak besprekende, dat zoo goed mogelijk en zoo
ver als het ging nagegaan. Maar eer wij uiteengingen heb ik ge
meend niet te mogen nalaten tot den heer^Sanders te zeggenwat
ge nu zegt is geheel iets anders dan wat ge in den Raad te berde
gebracht hebt. In de Raadsvergadering hebt ge den indruk ge
wekt, alsof het te Leiden in vergelijking met andere plaatsen
buitengewoon slecht gaat, en wat ge thans beweert is, dat
het hier minder goed is dan in één bepaalde fabriek, waarvan
ons bekend was dat zij inderdaad de gunstigste resultaten
geeft van alle fabrieken uit het geheele land, hetgeen aangetoond
kon worden door middel van een staatje, dat aangaf dat daar
de kostprijs in vergelijking met alle andere gasfabrieken van
ons land de laagste was.
Nu kan ik begrijpen, en tot zekere hoogte verdedig ik dat
standpunt, dat men zegt: wij moeten niet tevreden zijn eer
wij even goed en even gunstig werken als in die andere,
gunstig werkende fabriek, maar dat geeft een geheel anderen
indruk dan de heer Sanders gewekt hedft bij het begrootings-
debat. Toen was het alsof wij hier tekort schoten, alsof het
hier verkeerd ging door dure administratie, door te veel
ambtenaren, enz., alsof wfj daardoor den menschen het gas
te duur moesten leveren. Maar in de vergadering der Commissie
betoogde de heer Sanders enkeler is één fabriek in ons land,
waar het beter gaat; hoe komt dat?
Wij hebben toer. beloofd te zullen nagaan de oorzaken van
dat gunstiger werken van de fabriek te Eindhoven en voor
zoover het ons gelukt het na te gaan zijn wij bereid het
resultaat ervan aan den. heer Sanders eri den Raad mede
te deelen.
Nu begrijp ik niet, dat men er aanmerking op maakt, dat
na 6 weken die mededeeling nog niet gedaan kan worden.
Ten slotte is er één fabriek, die het gunstigst werkt en als
wij er niet in slagen de redenen aan te geven waarom de
fabriek te Eindhoven gunstiger werkt dan onze fabriek, dan
meen ik dat ons daarom nog geen blaam kan treffen, dat in
elk geval dit niet de minste aanleiding geeft om een blaam
te leggen op de Leidsche gasfabriek.
Ik zeg dit daarom eenigszins uitvoerig, omdat ik mij abso
luut niet begrijp waarom de heer Sanders hieraan vastknoopt,
dat het uitblijven van het antwoord op die vraag zou moeten
leiden tot het uitstellen van deze benoeming. Dat zijn twee
dingen, die geheel naast elkander staan. Ik wil er direct de
aandacht op vestigen, speciaal van den heer Sanders, dat
het best mogelijk is, dat hij het antwoord, dat hij verlangt,
nooit krijgt. Misschien is die kwestie nooit op te^ helderen,