160
MAANDAG 25
APRIL 1921.
Wethouders bedoelen, van den wind kunnen leven. Ook al
zijn jongelieden bij hun ouders thuis, dan hebben zij toch
behoeften. De heer Rots zegt, dat de steunregeling als een
overgang was bedoeld, maar het is toch bekend, dat juist bij
langdurige werkloosheid, ook de behoeften vermeerderen. Hoe
men er toe komt om aan de mensehen, die jonger zijn dan
25 jaar, geen voortgezette uitkeering meer te geven, begrijp
ik niet, want die menschen hebben toch ook behoeften, al is
dat in mindere mate het geval dan bij gehuwden.
Ik zie niet in waarom Burgemeester en Wethouders dit
besluit hebben genomen. Zooveel kost de gemeentelijke steun
regeling niet! Degenen, die hier worden uitgesloten, zijn
uiteraard minder in aantal dan de anderen. Burgemeester en
Wethouders hebben eerst een regeling toegepast, welke wel
beter had kunnen zijn, maar die toch vrijwel de instemming
van de organisaties had.
Er werd bijvoorbeeld aan de hier bedoelde personen verleden
week nog gegeven een uitkeering van ongeveer ƒ10.Die
hadden uit de Rijksuitkeering ƒ10.80 en zooals de heer Bots
weet, kregen zij van de gemeente als voortgezette uitkeering
90 pCt. van dat bedrag.
Die menschen kwamen dus ongeveer aan ƒ10.Diezelfde
menschen wil de Wethouder volgende week met niets naar
huis sturen.
Ik vind, dat Burgemeester en Wethouders een maatregel
treffen, die absoluut is tegen het belang van de betrokken
personen, en ik kom daartegen op.
De heer Bots. M. d. V. Er is altijd te kennen gegeven dat
die uitkeering aan de jongere personen voor een zeer korten
tijd zou zijn.
Het besluit van Burgemeester en Wethouders is genomen
nadat gebleken was dat de Regeering niet wilde mededoen.
Op 22 Maart laatstleden is het van Burgemeester en Wethouders
gegaan naar degenen, die met de uitvoering belast zijn.
De bedoelde personen hebben eerst omstreeks 3 maanden
van de werkloozenkas getrokken; toen eenigen tijd van ons;
op den duur kan het niet zoo blijven, en zij hebben uit anderen
hoofde onderhoud.
De Voorzitter. De ondervinding heeft ook Burgemeester
en Wethouders geleerd, dat het noodzakelijk is dat er wat
prikkel komt om aan te pakken.
De heer Bots heeft gesproken van een zich aanpassen aan
den toestand. De gelegenheid staat nu en dan nog wel open
om wat te gaan doen, maar dat past den heeren niet en het
is gemakkelijker om op die wijze zonder werken er te komen.
De heer Sijtsma. Het is een heelen tijd geleden dat ik de
aandacht gevestigd heb op den onboudbaren toestand van
enkele stratenwelke wij van Zoeterwoude overgenomen
hebben, met name de Maria Gondastraat. Toen is mij de
toezegging gedaan, dat men zou trachten daarin verandering
te brengen. Ik ben daar onlangs nog eens geweest en ofschoon
het midden op den dag was heb ik van mijn rijwiel moeten
afstappen om geen ongeluk te krijgen.
Ik wilde nu vragen, of het niet mogelijk is om, zij het met
medewerking van de eigenaars van die panden daar, veran
dering in den toestand te krijgen. Zooals het nu is, is de
toestand er onhoudbaar en de bewoners deelen toch ten volle
in de lasten der gemeente. Ik beveel deze straten nog eens
ernstig aan bij Burgemeester en Wethouders.
De heer Bots. Ik kan mededeelen, dat er reeds pogingen
aangewend zijn om met medewerking van de eigenaars van
de huizen daar verbetering te krijgen, maar er zal niet gemak
kelijk verandering komen. De huizen worden toch verhuurd
en dan gelooven zij het wel. Ware er geen woningnood en
de woningen om wille der slechte bestrating niet of moeilijk
te verhuren, dan zouden die eigenaars natuurlijk meer te
bewegen zijn om mede te werken aan het verkrijgen van een
goede bestrating.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Er zijn over het belasting
jaar 1919/1920 een aantal ingezetenen geweest, die te hoog
in de belasting aangeslagen waren. De Commissie heeft daar
over uitspraak gedaan en wij hebben dat gesanctioneerd. Die
personen zullen zeer waarschijnlijk het te veel betaalde terug
gekregen hebben.
Zij zijn nu ergens anders het slachtoffer van geworden,
namelijk van de toeslagregeling die er geweest is wat betreft
de brandstoffen. Een aantal personen hebben door hun te
hoogen aanslag in de belasting uit dien hoofde minder ge
kregen dan hun volgens het besluit van den Raad toekwam.
Een aantal personen hebben bij Burgemeester en Wethou
ders daarnaar gevraagd, maar tot heden toe hebben zij daarop
geen antwoord gekregen. Ik weet niet of die bedragen groot
zijn, maar recht hebben zij er toch wel op. Ik wil dus aan
Burgemeester en Wethouders vragen om die zaak te onder
zoeken.
De Voorzitter. Ik kan den heer Dubbeldeman antwoorden,
dat het eenvoudig niet te onderzoeken is. Het is niet te
achterhalen.
De heer Groeneveld. M. d. V. Naar aanleiding van het
antwoord, dat gij aan den heer Dubbeldeman geeft, wil ik
even mededeelen, dat ik aan een van de bureaux ten Stadhuize
andere inlichtingen heb gekregen. Bij mij is ook iemand
geweest om hierover te spreken en toen heb ik beloofd een
onderzoek te zullen instellen. Ik werd verwezen naar een
ambtenaar van de gemeente en die heeft mij gezegdde
Brandstoffencommissie heeft geen geld meer en nu blijven al
die verzoeken liggen totdat de belastingreclames zijn afge
handeld en dan zullen Burgemeester en Wethouders een maat
regel treffen om dien menschen tegemoet te komen.
De heer van der Pot. M. d. V. Ook ik geloof, dat uw
antwoord niet juist was, maar hetgeen de heer Groeneveld
mededeelde, dat de Erandstofïencommissie geen geld meer
heeft om het rabat op de brandstoffenprijzen uit te betalen,
is in het geheel niet juist. De Brandstoffencommissie betaalt
dat rabat niet, maar de gemeente; zij maakte bezwaar tegen
het verstrekken van inlichtingen. Wij moesten immers niet
alleen weten of de menschen een zoodanig inkomen hadden,
dat zij voor het rabat in aanmerking kwamen, maar ook of
zij werkelijk die brandstoffen hadden betrokken. Wij konden
dat laatste niet te weten komen misschien kon de Brand
stoffencommissie dat niet meer nagaan en wij hebben
toen besloten, dat de menschen, die op andere wijze nog
aannemelijk konden maken dat zij, die brandstoffen hadden
betrokken, die bedragen, welke klein zijn, alsnog zouden krijgen,
zoo gauw de reclames zijn afgehandeld.
De Voorzitter, Mijn mededeeling, dat het niet kon, had
hierop betrekking, dat wij van de Brandstoffencommissie niet
de noodige gegevens kondën krijgen.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.