MAANDAG 25 APRIL 1921.
157
tot de betrokken personen zou zeggengij zijt verplieht mij
te hoorenEr mag toch wel zooveel vertrouwen in het
Burgerlijk Armbestuur gesteld worden om te kunnen aannemen,
dat in ernstige gevallen iemand, die gehoord wenscht te worden,
niet zal worden afgewezen.
De heer van Eck. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen
met de gronden waarop de heer Bots het amendement be
streden heelt, want, zooals hij het voorstelt, hangt het absoluut
af van de welwillendheid van den Voorzitter van het Burgerlijk
Armbestuur of aan een dergelijk verzoek zal worden voldaan.
Nu heb ik in dit opzicht volkomen vertrouwen in den heer
Bots ik geloof, dat hij een welwillend man is, die een
dergelijk verzoek niet zonder geldige redenen zal afwijzen
maar wij moeten het reglement voor langen tijd vaststellen
en nu acht ik het gewenscht, dat ook de bedeelden en onder
steunden recht wordt toegekend om zich te kunnen beklagen,
als aan een billijke aanvrage hunnerzijds niet wordt voldaan.
Indien wij altijd konden rekenen op de welwillendheid van de
menschen, dan hadden wij in het algemeen geen reglementen
noodig en zouden de zaken toch wel op rolletjes loopen, maar
wij moeten ook rekening houden met de mogelijkheid, dat
men te maken krijgt met minder welwillende menschen, en
evengoed als voor de ondersteunden de plicht bestaat om
voor de Commissie te verschijnen, staat daartegenover hun
recht om gehoord te worden. Als iemand zich beklaagt over
de afwijzing van een ingediende aanvrage, behoort de bewijslast
op de Commissie te rusten. Als regel moet iedereen, die over
een zekere zaak, zijn belangen betreffende, wenscht gehoord
te worden, daartoe in de gelegenheid worden gesteld en,
gebeurt dat niet, dan moet gemotiveerd worden waarom dat
niet gebeurt. Met de reserve, welke in mijn voorstel is gemaakt,
lijkt het mij, dat de practijk niet tot moeilijkheden aanleiding
kan geven, want er staat in het voorstel»als daartegen geen
overwegende bezwaren bestaan."
Het recht moet dus in principe erkend worden, dat iedereen,
die ondersteund wordt of een aanvrage om ondersteuning
heeft ingediend, gehoord moet worden.
De heer Bots. In artikel 2 van het reglement van het
Burgerlijk Armbestuur staat, dat het onderzoek is opgedragen
aan het Burgerlijk Armbestuur en dat het bij voorkeur moet
geschieden door den Armenraad. Er staat omschreven hoe
verder het onderzoek moet plaats hebben door de beambten,
die daarvoor aangesteld worden. Ik meen, dat de door den
heer van Eck voorgestelde wijziging niet geheel in overeen
stemming is met dat artikel 2.
Zooals ik reeds opmerkte, wanneer van de zijde van het
Burgerlijk Armbestuur een onwelwillende houding werd aan
genomen, dan zou het iets anders zijn, maar daarvan is geen
sprake. Ik blijf er bij, dat de voorgestelde redactie ruimschoots
voldoende is.
De heer van Eck. Ik ben niet tevreden met het antwoord
van den Wethouder.
Wij willen aan een ondersteunde of iemand, die een aan
vraag om ondersteuning heeft ingediend het recht toekennen
om in bepaalde gevallen, wanneer er geen bezwaren tegen
bestaan, gehoord te worden. Dat acht ik een zaak van groot
belang. Wij kunnen niet zeggen: wij vertrouwen in de wel
willendheid van de ambtenaren. Ér zijn welwillende maar
ook onwelwillende ambtenaren. Het recht moet absoluut
vaststaan en wordt het niet in practijk gebracht, dan moeten
daarvoor overwegende redenen zijn.
Ik kan mijn amendement niet intrekken. De Commissie
voor de Huishoudelijke Verordeningen deelt dit standpunt ook.
De Voorzitter. Ik geloof, dat er geen reden bestaat om
met het amendement van den heer van Eck mede te gaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer van Eck wordt in stemming
gebracht en met 21 tegen 9 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Eck, de Lange, Wilmer,
Sanders, Wilbrink, van Stralen, A. Eikerbout, F. Eikerbout,
Schoneveld, Kuivenhoven, Groeneveld, Sijtsma, mevrouw
DubbeldemanTrago, de heer Knuttel, mevrouw Baart-
Braggaar, de heeren Huurman, Mulder, Heemskerk, Bisschop,
Meijnen en Dubbeldeman.
Tegen stemmen de heerenBots, van der Lip, van der Pot,
Üostdam, Stjjnman, Splinter, van Hamel, Eerdmans en de
Voorzitter.
(De heer v. Hamel was inmiddels ter vergadering gekomen.)
De Voorzitter. Deze wensch van den Raad zal dus aan
het Burgerlijk Armbestuur medegedeeld worden.
De artikelen 18 tot en met 20 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. De eindstemming over het geheele Reglement
wordt aangehouden tot het overleg met het Burgerlijk Arm
bestuur over de aanvulling van artikel 17 heeft plaatsgehad.
De Voorzitter. Ik wil beginnen met een enkele mede-
deeling te doen ten opzichte van het resultaat van het onder
zoek naar de broodprijzen.
De heer Dubbeldeman. Dat wordt belangrijk!
De Voorzitter. Of dat belangrijk wordt, laat ik aan het
oordeel van de Raadsleden over.
Nadat veertien dagen geleden nog over deze aangelegenheid
was gesproken, kwam mij ter oore, dat er van prijsverlaging
sprake was. Zooals ik den vorigen keer heb medegedeeld, was
er op verschillende plaatsen een onderzoek ingesteld naar de
broodprijzen en, toen gehoord werd van de verlaging der
prijzen, is opnieuw in verschillende plaatsen onderzocht welke
de prijzen waren. Gebleken is, dat inderdaad hier en daar
verlaging van de prijzen had plaats gehad.
In Leiden is de prijs van het brood teruggebracht van 15
op 14 cent, waarbij nog in aanmerking dient te worden
genomen, dat verschillende bakkerijen een zeker dividend
uitkeeren, dat bij sommigen tot 10 loopt
De heer Dubbeldeman. Dat is niet waar!
De Voorzitter. Het is heel gemakkelijk om te zeggen, dat
het niet waar is.
zoodat de prijs van het brood te Leiden kan gesteld
worden op 12.6 tot 14 cent per 400 gram. De prijs is: te
Arnhem 1214.4 cent, te Haarlem 13.614.4 cent, te Utrecht
15 cent, te Rotterdam gemiddeld 15 cent, te den Haag
13.516 cent. De eenige plaats, die, wat den prijs aangaat,
vooral een uitzondering maakt, is Dordrecht. Van Dordrecht
was ons den vorigen keer reeds de prijs opgegeven, 25 cent
de 800 gram. In den loop van de laatste dagen zijn wij er
op uit geweest om dat eens haarfijn te onderzoeken en is
iemand naar Dordrecht geweest om brood te koopen. Dat
brood is scheikundig onderzocht geworden om te zien of er
mede geknoeid werd. Geconstateerd is, dat het brood heel
goed was, dat er als zoodanig niets op aan te merken was,
zoodat dus werkelijk de prijs van 25 cent of nog minder zeer
laag is. Er is ook over gesproken geworden hoe dat kwam.
In Dordrecht zelf werd opgegeven, dat in de eerste plaats
van beteekenis was, dat men daar zoo wat uitsluitend brood
bakt van 800 gram, wat tengevolge heeft een verminderd
werk. In de tweede plaats werd opgegeven als een reden,
waardoor men voordeelig kon bakken te Dordrecht, omdat
het kleinbedrijf daar overwegend is, terwijl men oordeelt dat
het kleinbedrijf voordeeliger kan werken dan het groot
bedrijf. In de derde plaats werd erkend dat er te Dordrecht
bestaat een felle concurrentiestrijd tusschen de bakkers.
Dus wat in het algemeen den toestand aangaat moet erkend
worden, dat de prijs van het brood te Leiden volstrekt geen
slecht figuur maakt, al is hij natuurlijk iets hooger dan te
Dordrecht.
Er is ook nog een onderzoek ingesteld bij twee bakkerijen
hier: bij de Vereeniging en bij de coöperatie Vooruit". Daar
is gevraagd: wat is eigenlijk de toestand? Kan in de gegeven
omstandigheden het brood goedkooper geleverd worden dan
te Leiden nu het geval is? Daarop is geantwoord: het is
onmogelijk het brood goedkooper te leveren of het zou moeten
gebeuren ten koste van de kwaliteit, of men zal het brood
moeten leveren zooals te Dordrecht, bij hoeveelheden van
800 gram per brood, of men zal het moeten zoeken in een
wetsovertreding, bijvoorbeeld door langer te laten werken
dan volgens de wet mag geschieden.
Dus het is zeker, dat ten opzichte van den algemeenen
broodprijs Leiden geen slecht figuur maakt en dat het op het
oogenblik zeer moeilijk zal zijn den prijs op lager peil te
brengen dan het nu is, namelijk 14 cent.
In de tweede plaats wil ik even terugkomen op de vraag,
den vorigen keer door den heer Groeneveld gedaan ten op
zichte van de bazar der Oranje-Vereeniging.
Op de door den heer Groeneveld in de vorige vergadering
gestelde vraag omtrent den vet koop van waren na het bij de
verordening vastgestelde sluitingsuur, ter gelegenheid van de
fancy fair van de Christelijk^ Oranje -Vereeniging in de Stads
gehoorzaal, kan ik het volgende antwoorden.
Voor het maken van muziek, het geven van uitvoeringen,
het verblijven na den zoogenaamden bezetten tijd in hier ter
stede gevestigde drank- of verlofslokaliteiten, moet telkens
vergunning worden gevraagd aan den Burgemeester.
In de Stadsgehoorzaal is dit echter aldus geregeld
Indien men voor een bepaalden tijd een of meer der zalen