MAANDAG 25 APRIL 1921.
155
koffie, maar dat kan ook geen hooge kosten teweegbrengen.
Ik meen dus, dat èn de lage raming èn de thee waarop
niet gerekend was bij elkaar de overschrijding van dezen
post zullen moeten verklaren.
De heer van Eck. M. d. V. Ik wijs er op, dat tot het
drinken van die thee in de avondvergaderingen besloten is
in het najaar van 1920. Als de kosten daarvan over een
gedeelte van het jaar al zoo groot zijn, dan kan het over
een geheel jaar een heel bedrag worden. Dan zou men gaan
schrikken voor de thee.
De heer van der Pot. 17.50 per avond.
De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke
stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders besloten.
XXII. Voorstel tot hernieuwde vaststelling der begrooting,
dienst 1921.
(Zie Ing. St. No. 119.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wensch een paar punten
onder de aandacht van den Raad te brengen. In de eerste
plaats wordt onder volgnummer 35 a de opbrengst van de
zakelijke belasting op het bedrijl geschat en nu zou ik willen
vragen: is het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders,
dat, wanneer wij deze voorstellen van Burgemeester en Wet
houders aannemen, daarin ligt opgesloten, wij ook onze toe
stemming geven tot de invoering van die zakelijke belasting
op het bedrijf? Ik vermoed, dat dat wel de bedoeling is,
want anders zouden wij, die 20.000.— op de begrooting
brengende, bij de verwerping van een eventueele verordening
op genoemde belasting een misrekening kunnen hebben. Daarom
acht ik het noodzakelijk thans reeds een enkel woord over die
belasting te spreken. Ik ben niet zoo warm gestemd voor die
belasting. Aan den eenen kant moet ik toegeven, dat het een
zeer rationeele belasting is, omdat als regel iemand, die meer
dan tien arbeiders in zijn dienst heeft, beter belasting kan
betalen dan iemand, die een kleiner personeel heeft, maar
anderzijds zullen wij ook voor het feit komen te staan, dat
iemand, die 12 of '14 arbeiders in zijn dienst heeft, als hij
een slecht jaar heeft toch in de belasting zal vallen, terwijl
voor de gewone inkomstenbelasting als gevolg van het niet
voldoende trekken uit zijn bedrijf zijn inkomsten voor dat
jaar veel minder zouden worden geschat dan bij deze belasting
het geval is. Het is niet zeer rechtvaardig, dat iemand, alleen
om het feit, dat hij meer arbeiders dan tien in zijn dienst
heeft, apart belasting moet betalen. De juiste maatstaf voor
de beoordeeling of iemand al dan niet meer belasting moet
betalen is, of hij al dan niet meer inkomen heeft en dan gaat
het niet aan er van uit te gaan, dat iemand meer inkomen
heeft, als hij meer arbeiders in dienst heeft. Er zullen oogen-
blikken voorkomen, waarop iemand met meer dan tien arbeiders
minder inkomsten heeft dan een ander, die minder arbeiders
in zijn dienst heeft.
Een tweede volgnummer, waarop ik de aandacht wil vestigen,
is volgnummer 147. Burgemeester en Wethouders stellen voor
den post »Uitgaven voor de Stedelijke fabrieken van gas en
electriciteit" ad ƒ89.400.— te schrappen en zij lichten dat
aldus toe:
»De gasprijspolitiek kan nu weder en moet derhalve een
zoodanige zijn, dat de exploitatie van de Gasfabriek geen
nadeelig saldo oplevert, zoodat dit artikel nu op nihil is uit
te trekken."
Ik ben het daarmede eens, maar wat staat er tegenover?
Dat op de begrooting voor 1921 onder de inkomsten een
bedrag van ƒ86.000.— als winst uit het electrisch bedrijf
geboekt staat. Nu weet ik niet of de beide fabrieken als één
bedrijf dan wel als twee afzonderlijke bedrijven worden aan
gemerkt. Is dit laatste het geval, dan zou uit bet electrisch
bedrijf een winst worden gemaakt en dat lijkt mij niet in
den haak. Ik heb er mij altijd mede kunnen vereenigen, dat
aan den eenen kant kwam een winst uit het electrisch bedrijf
en aan den anderen kant een verlies uit de gasfabriek, waardoor
die twee zaken elkander compenseer den, maar als deze ƒ86.000.
van de begrooting worden afgevoerd en er wordt gezegd, dat
de gasfabriek geen verlies mag opleveren, is het slot van
de rekening, dat de Stedelijke Lichtfabrieken in haar geheel
een winst geven van ƒ86.000.en dat lijkt mij geen goede
politiek. Wanneer wij hier winst maken, dan is er alle
aanleiding en zou er onlangs alle aanleiding geweest zijn om
de tarieven voor electriciteit te verlagen.
Ik zal mij op het oogenblik niet verzetten tegen dezen post,
maar ik zou toch gaarne van den Wethouder een verklaring
willen hebben, of het alsnog in het voornemen ligt op dergelijke
wijze winst uit dit bedrijf te halen of niet.
De heer Eerdmans. M. d. V. In aansluiting aan wat de
heer Heemskerk gezegd heeft, wil ik opmerken dat het toch
eigenlijk gaat op de wijze van een onder onsje om hier bij
het vaststellen dezer begrooting al in rekening te brengen
een verordening, die nog niet bestaat. Dat gaat toch niet.
Wanneer wij een nieuwe belasting invoeren willen, dan
moeten wij daartegenover toch vrij staan; dan moeten wij
die verordening vrij kunnen beoordeelen. Burgemeester en
Wethouders brengen hier op de begrooting een post als op
brengst van een belasting ten aanzien waarvan zij te zijner
tijd met een voorstel zullen komen, doch die nog niet door
ons gevoteerd is.
Ik begrijp, dat Burgemeester en Wethouders op ditoogen
blik door de pressie van Gedeputeerde Staten genoodzaakt zijn
geworden een andere groepeering van cijfers te geven. Het
is al bedenkelijk, dat zij op de begrooting brengen een post,
waarmede vooruitgeloopen wordt op een uitkeering van het
Rijk voortvloeiende uit een wet, die nog niet tot stand gekomen
is, maar deze post is nog bedenkelijker, omdat die ons bindt
aan een beslissing, terwijl wij geen voorstel voor ons hebben.
Ik geloof, dat dit formeel niet door den beugel kan.
Dan wil ik vragen, waarom Burgemeester en Wethouders
geen gevolg gegeven hebben aan den wenk, in het schrijven
van Gedeputeerde Staten gegeven, ten opzichte van de ver-
plegingskosten van het gesticht Endegeest. Bij hun schrijven
geven Gedeputeerde Staten in overweging die verpleegkosten
met ƒ100.te verhoogen. In de stukken komt daaromtrent
niets voor. Er staat ,wel een rood streepje bij die passage
van den brief van Gedeputeerde Staten, maar het is mij niet
duidelijk wat dat roode streepje beteekent.
De overige wenken van Gedeputeerde Staten zijn opgevolgd;
waarom niet deze wenk?
De Voorzitter. Wat betreft de kwestie van de verpleeg
kosten van het gesticht Endegeest wil ik direct dit antwoorden.
Toen ik bij gelegenheid in den Haag was is mij door
Gedeputeerde Staten de opmerking gemaakt, dat in verhouding
tot andere gestichten men voor Endegeest wel kon overgaan
tot verhooging der verpleeggelden. Ik heb er met den Directeur
van Endegeest over gesproken. De behandeling van die zaak
is nog niet ten einde, maar ik kan wel zeggen, dat de Directeur
daartegen toch nog al bezwaar had. Daarvoor is een reden,
die ik op dit oogenblik liever niet noem. Echter kan ik aan
den heer Eerdmans de verzekering geven dat de zaak over
wogen wordt; zij is volstrekt niet door onverschilligheid of
achteloosheid ter zijde gestelder zal nader nog een beslissing
over komen en die beslissing zal gemotiveerd worden. Maar
er is een reden waarom tot hiertoe nog niet een voorstel tot
verhooging der verpleeggelden gekomen is.
De heer van Eck. M. d. V. Ook ik heb bezwaar tegen het
verminderen van de begrooting met een bedrag van 89400.
doordat het tekort, dat geraamd is op de Lichtfabriekeb, wordt
geschrapt. Ik meen, dat wij in den loop van het jaar daarvan
nog wel last zullen hebben.
Ik vlei mij nog altijd met de verwachting dat, als de
kolenprijzen aan den lagen kant blijven zooals totnogtoe, een
voorstel tot verlaging van den gasprijs misschien nog wel
eenige kans heeft van aangenomen te worden.
Nu wil ik zeggen, dat ik in het algemeen ook een voor
stander ervan ben, dat de inkomsten en de uitgaven der
Lichtfabrieken elkander dekken, maar het kan zijn dat de
noodzakelijkheid medebrengt, om een voorstel tot verlaging
aan te nemen, wat tengevolge heeft, dat een klein verlies
wordt geleden. Gij zegt wel, Mijnheer de Voorzitter, dat dat
niet mag, maar zoo precies kan men dat niet ramen. Als
men op den voorgrond wil stellen, dat al de deelen der be
volking in staat moeten zijn eenigszins naar verhouding van
hun draagkracht noodzakelijke levensbehoeften als gas en
electriciteit aan te schaffen, kan de noodzakelijkheid mede
brengen, dat op die fabrieken eenig verlies wordt geleden.
Daarom vond ik het veilig, dat op de begrooting een dergelijk
bedrag stond. Ik wil geen poging doen het er weder op te
brengen, want, zooals ik zeide, ben ik er een voorstander van,
dat op zulke fabrieken geen verlies wordt geleden, maar, nu
dat bedrag eeni-naal op de begrooting stond, had ik het er
liever niet zien afgenomen. Het beheer der Lichtfabrieken mag
niet geschieden tot nadeel der ingezetenen waarvan een groot
deel nog in moeilijke economische omstandigheden ver
keert.
Men hoort wel spreken van hooge loonen, maar aan den anderen
kant weet men ook wel, dat de uitgaven van de arbeiders
gezinnen den laatsten tijd niet zijn verminderd. Die ver
mindering bestaat uitsluitend op papier. Ik betreur het dan
ook, dat de vrijheid van den Gemeenteraad om rekening te
houden met de belangen van het grootste gedeelte der be
volking, zoo ernstig aan banden wordt gelegd als door dit
voorstel het geval is. Ik zal geen stemming vragen, maar
sympathiek is dit voorstel mij niet.