152 MAANDAG 25 APRIL 1921. geval was. Dat zal slechts in zeer geringe mate kunnen worden gecompenseerd door een andere regeling van den Hoofdelijken Omslag, waartoe voorstellen den Raad zullen bereiken, maar die verandering zal niet kunnen voorkomen, dat de arbeidersklasse in een gemeente als Leiden een zeer belangrijk deel van de belastingen zal moeten opbrengen. Nu weten wij allen, dat men over de geheele linie de belasting biljetten hoog vindt en nu staat ons te wachten een jaar waarin dat naar mijn stellige overtuiging in nog sterkere mate het geval zal zijn. En nu heb ik mij afgevraagd: is onder deze omstandigheden, waarbij nog komt een malaise waarvan de omvang nog niet is te overzien, gerechtvaardigd een loonsver- hooging met 5 pCt. voor juist die categorie personen, die noch van de malaise noch van de werkloosheid iets gevoelen en ook geen kans hebben daarvan iets te gevoelen? Daarop heb ik voor mij in alle eerlijkheid en oprechtheid gemeend ten antwoord te moeten geven: neen, dat is niet gerechtvaardigd. Hoe ongaarne ik in dit opzicht ook de wenschen der ambtenarén afwijs, ik vind het niet gerecht vaardigd om voor die categorie op dit oogenblik een loons- verhooging in te voeren. Nu is er hier gezegd: het komt toch en ge houdt het slechts tegen. De heer de Lange wees in dit verband op het aanhangig wetsontwerp: dan is er niets meer aan te doen, dan moet de gemeente doen wat in die wet wordt voorge schreven. Maar de omstandigheden kunnen veranderen. Er zijn in den laatsten tijd zoo herhaaldelijk wijzigingen gekomen in de omstandigheden, die men niet voorzien had, dat het niet buitengesloten is, dat ook in dit opzicht de donkere wolk verdwijnt, die voor het aanstaand belastingjaar dreigt. Het kan komen doordat de omstandigheden een gunstiger wending nemen dan zich nu laat voorzienhet kan ook komen door een gunstiger regeling van de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten dan wij op het oogenblik kunnen verwachten en het is mogelijkik hoop het van harte vooral voor een gemeente als Leiden dat de steun, welken het Rijk aan de gemeenten biedt, ten slotte belangrijk grooter zal zijn dan op het oogenblik te wachten staat en dan wij op het oogenblik in onze berekening mochten opnemen. Het geen wij opgenomen hebben als hoogeren toeslag van het Rijk is het minimum en ik heb eenige hoop, dat juist de behandeling van het wetsontwerp betreffende de financieele verhouding voor zwaar belaste gemeenten als Leiden een gunstiger oplossing zal brengen dan op het oogenblik naar het voorstel der Regeering nog het geval is. Is dat zoo, dan wordt de moeilijkheid uit den aard der zaak geringer. Dan is er een kleinigheid waarop niet gelet is door de heeren die zeggenhet komt er niet op aan. Wanneer wij het premievrij pensioen invoeren met ingang van 1 Januari 1921, dan moet door het belastingjaar 1921/1922 niet alleen opgebracht worden die 80000.maar ook nog Vs meer, namelijk over het tijdvak van 1 Januari tot ultimo April 1921, welk bedrag wij niet meer door de belasting, welke in diezelfde periode wordt geheven, kunnen dekken. Dit is een argument voor hen, die voor invoering van het premievrij pensioen gevoelen maar anderzijds iets gevoelen voor het bezwaar van Burgemeester en Wethouders, om voor te stellen dat te doen ingaan althans niet vroeger dan het nieuwe belastingjaar. De heer de Lange zegt: als Burgemeester en Wethouders dit hadden voorgesteld, dan had ik mij daarmede vereenigd, maar nu niemand het voorstelt, ga ik mede met het verder gaand amendement om het in te voeren met ingang van 1 Januari 1921. Dat lijkt mij niet consequent. Thans nog een opmerking over de dekking uit de bedrijven, waarop speciaal de heer Heemskerk heeft gewezen. Deze is van oordeel, dat slechts 1ls gedeelte van de kosten door den Hoofdelijken Omslag behoeft te worden gedekt. Ik kan mede- deelen, dat van de 82000.uit de bedrijven 37750. moet komen, dus nog niet de helft. Daarbij is gerekend op alle gemeentelijke instellingen, ook de Bank van Leening en de Werkinrichting, waar van verhalen uit anderen hoofde geen sprake kan zijn. Hetzelfde is het geval met Endegeest, want men kan toch moeilijk alleen op grond dat men aan het personeel premievrij pensioen geeft, de tarieven verhoogen. De heer Knuttel voegt mij toe, dat de levensmiddelen voor Endegeest goedkooper zijn geworden, maar dat maakt niets uit. De vraag is of de al of niet invoering van het premievrij pensioen voor den Hoofdelijken Omslag 80000.scheelt, tenzij de heer Knuttel het wil halen uit den gasprijs, want anders is het zuiver een kwestie van uit den eenen zak of uit den andere, want ten slotte is het een vermindering van winst, als er winst gemaakt wordt, en van meer verlies, als er verlies is. Ik bereken op dit oogenblik, dat het aan den Hoofdelijken Omslag voor het a.s. jaar kost ƒ82000.Wanneer de begrootingsregeling, waarmede wij zijn gekomen, weer gewijzigd moet worden als gevolg van het feit, dat nu voor die ƒ82000.op andere wijze dekking moet worden gezocht, is dat niet anders mogelijk dan om den post, dien ik op den Hoofdelijken Omslag dacht te besparen, weer met f 82000. te verlagen. Nu kan men echter gerust zeggen, dat wanneer van de ƒ260000.welke er op bespaard zou worden, ƒ82000. afgaat en dus slechts 180000.overblijft, laatstgenoemd bedrag veel te gering is om den druk van den Hoofdelijken Omslag op hetzelfde peil te houden. Dit is een punt, dat ik niet met cijfers kan betoogen, want het kohier van het a.s. belastingjaar ken ik natuurlijk niet, maar uit hetgeen ik hier en daar hoor over de beweging van het belastbaar inkomen, heb ik de stellige overtuiging geput, dat die 180000.veel te laag zal zijn. Ik meen hiermede het standpunt van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders voldoende te hebben verdedigd. Ik hoop te hebben aangetoond, dat het motieven zijn, ontleend aan het gemeentebelang, die Burgemeester en Wethouders, zij het tot hun leedwezen, er toe geleid hebben hunnerzijds niet voor te stellen aan den wensch van de ambtenaarsbonden te voldoen. De heer de Lange. M. d. V. Ik wil de opmerking maken, dat ik geloof, dat er in deze vergadering niemand is, die er aan twijfelt, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders hun is ingegeven door motieven, uitsluitend ontleend aan het belang der gemeente. Ik doe dat althans allerminst; ik moet echter eenige captie maken op de argumenten van den Wet houder in zake die ƒ80.000. In mijn gedachtengang ligt vóór ons in het verschiet, dat met ingang van 1 Januari 1922 de nieuwe wet op de pensionneering van ambtenaren in werking zal treden, en dan geldt het alleen een uitgave voor het dienstjaar 1921. Nu is het waar, dat in het dienstjaar 1921 ligt Vs gedeelte van het belastingjaar 19201921, maar dat maakt het bedrag, dat uitgegeven moet worden voor de pen sioenpremie, niet grooter. Wij hebben te voorzien in de dekking voor het dienstjaar 1921 en die dekking moet komen uit de ver schillende gemeentemiddelen; zij kan, wat de gemeentebedrijven betreft, over dat dienstjaar ten volle komen uit de bedrijven, voorzoover de menschen in dienst van de bedrijven zijn, zoo dat dus van het totale bedrag van ƒ80.000.ƒ37.000.uit de bedrijven zullen moeten komen. Natuurlijk is volkomen ad rem de opmerking van den Wethouder, dat wij er om zullen moeten denken dat een besluit in den zin zooals ik het wTensch en verwacht voor ons een rem zal zijn om te komen tot verlaging van den gasprijs, want een deel van deze uitgaaf zal moeten drukken op de exploitatie der gasfabriek. Naar aanleiding van de opmei king van den heer Eerdmans heb ik het voorstel van den heer Heemskerk c.s. nog eens nagelezen en ik meen dat het inderdaad gewenscht zal zijn om daarin alsnog op te nemen de woorden: «voor het in dienst zijnd gemeentepersoneel". Ik meen, dat de heer Heemskerk bereid is zijn voorstel aldus aan te vullen. De Voorzitter. De heeren Heemskerk, Bisschop en Schone- veld hebben mij medegedeeld dat zij in hun voorstel invoegen de woorden: «voor het in dienst zijnd gemeentepersoneel", zoodat het thans luidt: «Ondergeteekenden stellen voor van af 1 Januari 1921 de kortingen ad 5% voor weduwen- en weezenpensioen voor het in dienst zijnd gemeentepersoneel voor rekening der gemeente te nemen". De heer F. Elkerbout. M. d. V. Ik heb wel eenig bezwaar tegen deze aanvulling van het voorstel van den heer Heems kerk c. s. Het staat onomstootelijk vast, dat zij, die vroeger in ge meentedienst zijn geweest, in zeer ongunstige conditie ver- keeren; er zijn er onder, die een pensioen van 8,40 hebben, en daarvan moeten bestaan. Mij dunkt, komen wij over den hond, dan komen wij ook over de staart. Laat de gemeente niet alleen voor het gemeente personeel, dat nog in dienst is, de pensioenskorting betalen, maar ook voor de gepensioneerden. De heer Heemskerk. Ik kan den gedachtengang van den heer Eikerbout eenigszins begrijpen, maar ik geloof, dat hij beide zaken op dit oogenblik door elkander haspelt. De heer Eikerbout zou gevoegelijk kunnen medegaan met mijn voorstel om die korting af te schaften voor het in dienst zijnd gemeentepersoneel. Is de heer Eikerbout daarmede nog niet tevreden en zou hij gaarne ook opgenomen willen zien de gepensioneerde ambtenaren en werklieden, dan behoeft hij zich niet te verzetten tegen wat ik voorstel. Hij kan er gerust voor stemmen, maar daarnaast kan hij van wat hij wil een afzonderlijk voorstel maken. De heer Sijtsma. Ik wil even mijn stem motiveeren tegen het voorstel van den heer Heemskerk c. s. Met het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 18