150
MAANDAG 25 APRIL 1921.
alvorens het in te trekken wensch ik met mijn fractiegenooten
overleg te plegen.
Het voorstel van de heeren van Stralen en A. Eikerbout
wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onder
werp van beraadslaging uit.
De heer Heemskerk. M. d. V. Ware het niet, dat de heer
de Lange op zoo uitstekende wijze het afwijzend praeadvies
van Burgemeester en Wethouders bestreden had en bad uit
gesproken, dat hij met het voorstel, door mij en twee andere
Raadsleden ingediend, zou meegaan, waarvoor ik hem dank
baar ben, dan zou ik eenigszins mijn verwondering moeten
uitspreken, dat, waar hier van twee zijden voorstellen zijn
ingediend, aansluitend op een te behandelen punt, door u
van de gewone lijn wordt afgeweken en niet het eerst het
woord wordt gegeven aan hen, die amendementen hebben
ingediend. Dat voorstellers van amendementen het eerst het
woord krijgen is de juiste weg, welke tot dusverre hier altijd
is gevolgd, en ofschoon ik het met den heer de Lange in deze
volkomen eens ben, moet ik er toch mijn verwondering over
uitspreken, dat hij het eerst het woord heeft gevoerd.
Het spreekt van zelf, dat, wanneer ik over deze zaak een
enkel woord wil zeggen, ik moet beginnen met enkele woorden
te herhalen, door mij bij de behandeling van de begrooting
voor 1921 gesproken. Bij de debatten, welke toen over de
loonen der gemeente-arbeiders zijn gevoerd, is door mij de
stelling verkondigd, dat er voor Burgemeester en Wethouders
oogenblikken kunnen komen, waarop het voor hen, in ver
band met den financieelen toestand der gemeente, niet mogelijk
is tot verhooging van de thans geldende loonen over te gaan,
maar ik heb er bij gezegd, dat ik toch hoopte, dat Burge
meester en Wethouders een weg zouden trachten te vinden
om mede te werken ter verkrijging van kindertoeslagen als
tegemoetkoming aan hen, die voor groote gezinnen hebben
te zorgen welk punt sindsdien in de loonregeling is opge
nomen terwijl ik tevens als mijn verlangen heb uitge
sproken, dat wij premievrij weduwen- en weezenpensioen
voor al de gemeentewerklieden zouden krijgen. Dit laatste
heb ik gedaan, omdat het mij in de practijk is gebleken,
dat, wanneer men de loonen der verschillende gemeentewerk
lieden beoordeelt, zoowel in minimum als in maximum, men
altijd op dit bezwaar stuit, dat er altijd nog 5% afgaat voor
premie voor het weduwen- en weezenpensioen, waardoor b.v.
een loon van f 30.tot 28.50 wordt teruggebracht. Dat
is een van de argumenten, welke men altijd hoort en welke
als het ware een aanleiding zijn om te beweren, dat men
het loon geniet, dat men ontvangt, iets wat theoretisch niet
juist is doch practisch hierop voor de menschen neerkomt, dat
zij, dat loon in aanmerking nemende, ongeveer 1.50 minder
ontvangen.
Bovendien wil ik er aan herinneren, zooals ook de heer
van Stralen reeds gedaan heelt, dat de Wethouder van Finan
ciën hier herhaaldelijk naar aanleiding van de vraag, hoe
het stond met het geven van een premievrij weduwen- en
weezenpensioen, gezegd heeftdat komt, in dien ziu dat ik
nog een dekkingspost daarvoor moet vinden. Daardoor is
werkelijk bij den Raad en zeker bij mij de indruk geves
tigd, dat die zaak haar beslag zou krijgen, dat Burgemeester
en Wethouders met voorstellen dienaangaande zouden komen.
Ik werd in die overtuiging nog versteikt, doordat wij bij
de vaststelling van de salarissen van de leeraren aan de Hoogere
Burgerschool en het Gymnasium, zij het onder pressie van
het Rijk, dat ons aan deze voorwaarde bond, reeds een begin
gemaakt hebben met het geven van een premievrij weduwen-
en weezenpensioen. Wij hebben daarmede als het wrare een
praecedent geschapen.
Men kan verschillen van meening over de vraag van welk
tijdstip af de korting voor het weduwen- en weezenpensioen
door de gemeente voor hare rekening genomen zou moeten
worden. De adressen, waarin bij herhaling gevraagd is om er
terugwerkende kracht aan te verleenen tot 1 Januari 1920,
hebben op mij den indruk gemaakt dat men dat wel zou
wenschen, doch bij nadenken ben ik tot de slotsom gekomen,
dat er voor den Raad zelf nagenoeg niets aan te doen zou
zijn om deze regeling vanaf 1 Januari 1920 in werking te
doen treden.
Ik heb mij intusschen altijd gevleid met de hoop, dat
Burgemeester en Wethouders zouden komen met een voorstel
om deze pensioenkorting vanaf 1 Januari 1921 voor rekening
van de gemeente te nemen en ik kan dan ook zeggen, dat
het mij ten zeerste verwonderd heeft dergelijk afwijzend praead
vies van Burgemeester en Wethouders te krijgen, vooral omdat
Burgemeester en Wethouders daarin niet te kennen geven
dat zij er tegen zijn; als men goed leest dan blijkt eigenlijk
dat zij zelfs voorstanders zijn van het denkbeeld om deze
korting af te schaffen; hun bezwaar is alleen ontleend aan
het belang van de gemeentefinanciën en verder dat bij hen niet
vaststaat wanneer deze regeling zou moeten ingevoerd worden.
Nu benik ook niet blind voor het groote bedrag, dat hier
mede gemoeid is, namelijk f 80000.en ik kan begrijpen
dat de Wethouder van Financiën daarover eenigszins bezorgd
is. Nu wil ik er echter op wijzen, dat dit geheele bedrag toch
niet rechtstreeks ten laste van het gemeentebudget komt,
doch zeker voor twee derden ten laste van de bedrijven.
Het blijft hetzelfde, zal de Wethouder zeggen, maar in elk
geval drukt dat bedrag in zijn geheel niet op de gewone
gemeentehuishouding. Dus de Wethouder behoeft bij zijne
berekening niet te rekenen op een dekkingspost van ƒ80000.
zooals ik zeide, twee derden daarvan zullen komen ten laste
van de bedrijven, en slechts één derde, ongeveer f 30000.
zal op het gemeentebudget drukken.
Daarom heb ik in overleg met de heeren Bisschop en
Schoneveld een voorstel ingediend om alsnog te maken dat
vanaf 1 Januari 1921 deze pensioenkorting voor rekening der
gemeente wordt genomen.
Ik geloof, dat de Raad een goed werk zal doen wanneer
hij besluit ons voorstel aan te nemen. Vooreerst omdat de
verwachting van de gemeentewerklieden en -ambtenaren in
den laatsten tijd zoodanig opgewekt was, op grond van wat
hier in den Raad was gezegd, dat men allerwege rekende dat
die pensioenkorting zou afgeschaft worden, ongeacht van
welken datum af, en verder, omdat wij gerust kunnen zeggen:
wij zijn, tenzij de omstandigheden zouden veranderen en wij
andere maatregelen zouden moeten nemen, wel voorloopig
aan het eind van de telken jare opvolgende loonsverhoogingen,
en dan is dit per slot van rekening voor de werklieden en
ambtenaren, in dienst van de gemeente Leiden, in zekeren
zin een loonsverhooging, want men kan wel beweren, dat het
is een afschaffing van de korting voor weduwen- en weezen
pensioen, maar feitelijk komt het neer op een verhooging van
het loon met 5 Daarom geloof ik, dat wij goed zullen doen
dezen steen des aanstoots met 1 Januari te doen vervallen
en die 5 voor rekening van de gemeente te nemen.
De heer Knuttel. M. d. V. Ik behoor niet tot de leden,
die met verontwaardiging van zich afschuiven de verdenking
alsof zij met hetgeen zij hier zeggen in de eerste plaats propa
ganda zouden ten doel hebben, integendeel, ik stel dat altijd
voorop, maar ik zie er niet veel heil in om met geweld open
deuren te gaan open loopen. Ik zie daarin ook weinig propa
ganda en daarom zal ik mij tot slechts enkele opmerkingen
bepalen. In de eerste plaats wil ik er dan op wijzen, dat
Burgemeester en Wethouders voor de behandeling van hun
afwijzend praeadvies geen ongelukkiger moment hadden kunnen
kiezen, namelijk dezelfde zitting, waarin aan de orde komen
allerlei goochelkunstjes met de cijfers van de begrooting, zoo
dat men, als het anders uitkomt, eenvoudig van het eene
artikel geld naar het andere overbrengt en het dan ook al
weer klopt. Dat doet de bewering, dat die f 80000.niet
te vinden zou zijn, geheel te niet, want er blijkt uit, dat, als
wij dat bedrag uitgeven, alleen het gevolg zal zijn, dat, terwijl
anders de post van de opbrengst van den Hoofdelijken Omslag
met f 260000.zou worden verlaagd, de verlaging slechts
f 180000.zal kunnen bedragen. Bovendien is bewezen, dat
dat bedrag van 80000.niet geheel ten laste van de
gemeenterekening komt.
Verder wil ik aan hetgeen de heer Heemskerk heeft gezegd
nog toevoegen, dat de verschillende gemeentebedrijven minder
groote tegenvallers zullen medebrengen dan tot dusverre van
de zijde van Burgemeester en Wethouders aan ons is voor
gerekend. Het gasbedrijf zal wel niet met een gelijke rekening,
zonder winst of verlies, sluiten, doch zal wel een winst op
leveren, waardoor de kosten voor dit bedrijf zullen kunnen
worden gedekt.
Tot de gemeentewerklieden zou ik dit willen zeggen. Zij
hebben nu, gelijk ik heb meenen te kunnen constateeren, een
zekere betooging willen houden. Daarmede hebben zij hun
krachten min of meer gespandeerd aan het open loopen van
een deur, die een heel eind open staat. Ik zou hun willen
zeggen: als gij weer eischen stelt en gij wilt daaraan werkelijk
kracht bij zetten, doe het dan zoo, dat gij in den werktijd
komt betoogen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou gaarne inlichtingen
willen vragen. De beide amendementen, die zijn ingediend,
schijnen dezelfde strekking te hebben, maar het eene gaat,
wat de bewoordingen betreft, verder dan het andere. De heeren
van Stralen en A. Eikerbout spreken van »weduwen- en
weezenpensioen van het gemeentepersoneel" en de heeren
Heemskerk, Bisschop en Schoneveld spreken van weduwen-
en weezenpensioen in het algemeen, dat wil zeker zeggen van
menschen in dienst van de gemeente, doch dit staat er niet.
Verstaan zij daarmede ieder, die in dienst van de gemeente Leiden
is en wiens salaris niet voor rekening van het Rijk wordt geno
men Bedoelen zij daarmede ook het hoogere personeel van de
Lichtfabrieken, den Directeur van den keuringsdienst enz.?
De heer Heemskerk beantwoordt die vraag blijkbaar be-