146 MAANDAG 25 APRIL 1921. zal worden gelezen: Bij een zuiver inkomen van de school- geldplichtige van" en boven kolom 2 in plaats van »één" «geen of één". De heer de Lange heelt in verband met deze wijziging zijn op artikel 5 ingediend amendement ingetrokken. Het gewijzigd artikel 5 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming en de artikelen 6 tot en met 9 worden achtereen volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over artikel 10, luidende: «Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 September 1920. Op dien datum wordt geacht te zijn vervallen de verordening van 6 Juli 1911 (Gemeenteblad No. 22)", waarop door den heer de Lange een amendement is voor gesteld, luidende: «De ondergeteekende heeft de eer voor te stellen de volgende wijziging in het voorstel vervat in Ingek. Stuk No. 95. Art. 10 le lid te lezen aldus: «Deze verordening treedt in werking op 1 September 1921." De Voorzitter. Wenscht de heer de Lange zijn amendement nog toe te lichten De heer de Lange. M. d. V. Ik heb er een schriftelijke toelichting bij gegeven en die acht ik voldoende. Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou dit amendement van den heer de Lange willen ondersteunen met eenige argumen tatie. Het heeft mij zeer verwonderd, dat den 26sten Juli 1920 een Koninklijk besluit is afgekomen, waarin bepaald werd, dat de wet van 1 Maart 1920 op 1 September 1920 in wer king zou treden. De 26ste Juli viel in de vacaritie en toen hadden de toelatingsexamens voor het Gymnasium reeds plaats gehad. Nu is de bedoeling van het gewijzigde artikel 22, dat er gelegenheid zal zijn voor menschen uit verschillende inkomenklassen om hun kinderen naar het Gymnasium te sturen, maar het spreekt van zelf, dat dat niet meer in de hand gewerkt kon worden op 26 Juli voor den cursus, welke in September 1920 begon. Vraagt men dus welke de zin der wet is geweest, dan kan daarop geen ander antwoord worden gegeven dan dit, dat de bedoeling was, dat men van de nieuwe regeling in September 1921 de voordeelen zou gaan plukken. Als men zich dat alles voor oogen stelt, is het gewenscht het amendement van den heer de Lange aan te nemen. Bovendien schrijft de wet voor, dat het schoolgeld moet worden geregeld met inachtneming van de draagkracht der belang hebbenden en de eenige belanghebbenden zijn op dit oogen- blik zij, die hun kinderen op het Gymnasium hebben gedaan in de wetenschap, dat zij ƒ100.schoolgeld zouden móeten betalen, want het gemeentebestuur heeft, misschien door een verzuim, achterin het programma voor het Gymnasium en de Hoogere Burgerscholen wel vermeld, dat het schoolgeld ƒ100.bedroeg, maai het heeft daaraan geen correctie toe gevoegd in dien zin, dat het schoolgeld in den loop van het jaar verandering kon ondergaan, zoodat men wellicht meer dan ƒ100.zou moeten betalen. De tegenwoordige belang hebbenden hebben hunne kinderen naar school gezonden, wetende dat dit ƒ100.zou kosten en zich blijkbaar in staat geacht dit bedrag te kunnen dragen. Wij komen hier dus ook met de letter van de wet niet in strijd, en het verdient daarom aanbeveling het amendement van den heer de Lange aan te nemen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zal mij niet krachtig tegen dit amendement verzetten, integendeel, met de strekking ervan kan ik mij zelfs zeer goed vereenigen. Ik wil er alleen op wijzen, dat in de toelichting een enkele onnauwkeurigheid is ingeslopen, omdat de heer de Lange daarin spreekt van een «teleurstellende verrekening", welke moet plaats hebben. Er behoeft namelijk geen verrekening plaats te hebben, want er is nog geen schoolgeld betaald. De heer de Lange denkt blijkbaar, dat er reeds schoolgeld geheven is, zoodat de een iets zou moeten bijbetalen en de ander iets zou terugontvangen, maar daarvan is geen sprake. Ik geef echter onmiddellijk toe, dat er zekere onbillijkheid in ligt, als men zoo laat in den cursus een nieuwe schoolgeldregeling invoert en deze over den geheelen cursus laat werken, vooral daar verscheidene ouders veel meer zullen moeten betalen dan vroeger. Voor het argument van den heer Eerdmans gevoel ik niet veel. Iedereen wordt geacht de wet te kennen; men heeft geweten, toen in Maart verleden jaar de wet is aangenomen, dat er zou komen een progressieve .schoolgeldregeling; men heeft geweten, dat de wet met September 1920 in werking zou treden. Maar nu de zaak zoo lang getraineerd heeft, zou ik het ook wel wenschelijk vinden, om de nieuwe regeling maar te doen ingaan met 1 September 1921. De quaestie is echter deze, dat, zijn de inlichtingen, die ik gekregen heb, juist, de Minister er bezwaar tegen zal maken. Nu heb ik gemeend geen amendement te kunnen overnemen, waarvan ik meen te weten, dat de Minister er bezwaar tegen zal maken. Ik zal mij nochtans zeer verheugen, als de Minister dat bezwaar zal laten varen en ik kan mij dus tegen het amendement niet met kracht verzetten. Met de strekking ervan ben ik het eens; de eenige reden waarom ik het niet overgenomen heb is, dat ik vernomen heb, dat er van hoogerhand bezwaar tegen gemaakt zal worden. Ik laat echter de beslissing gaarne aan den Raad over. De heer de Lange. M. d. V. Ik vind, dat wij ons niet behoe ven te verdiepen in de vraag, hoe de Minister het beoordeelen zal. De Minister kan van den Gemeenteraad niet vergen, dat deze verordening vastgesteld zou zijn vóór den aanvang van het loopend schooljaar. De regeling van den Minister zelf correspondeert, zooals de heer Eerdmans heeft gezegd, met den aanvang van het schooljaar. Wil men in den Haag het onmogelijke vergen, dan zijn Burgemeester en Wethouders best in staat daar duidelijk te maken dat dat niet gaat. Maar ik ben voor mij ook geen oogenblik bang, dat de Minister zal zeggendie verordening moet terugwerkende kracht hebben tot 1 September 1920. De feiten liggen zoo, dat de Minister zelf zal zeggen: het is.natuurlijk dat de ver ordening eerst ingaat op 1 September 1921. Ik wil verder uiting geven aan mijne verbazing, dat Burgemeester en Wethouders nog geen schoolgeld geheven hebben. Dat vind ik wel zonderling bij den berooiden toestand van de gemeentekas. De menschen moeten nu gaan betalen als het schooljaar om is. Ik had er natuurlijk op gerekend, dat de menschen al betaald zouden hebben volgens de be staande verordening. Wij kunnen gerust mijn amendement aannemen; feitelijk heeft de Wethouder er ook geen bezwaar tegen. De heer van der Lip. Ik zal het mij niet erg aantrekken als het amendement aangenomen wordt. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer de Lange wordt in stemming gebracht en met 23 tegen 4 stemmen aangenomen. Vóór stemmende heeren van Eek, de Lange, Bots, Wilmer, Sanders, Wilbrink, van Stralen, A. Eikerbout, F. Eikerbout, Schoneveld, Kuivenhoven, Groeneveld, Sijtsma, mevr. Dubbelde- manTrago, de heer üostdam, mevr. BaartBraggaar, de heeren Stijnman, Splinter, Mulder, Eerdmans, Heemskerk, Bisschop en Meijnen. Tegen stemmen: de heeren van der Lip, van der Pot, Knuttel en de Voorzitter. (De heer Dubbeldeman had tijdens deze stemming de ver gadering tijdelijk verlaten.) Het aldus geamendeerd artikel 10 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele ver ordening eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt vast gesteld. XVI. Verordening, regelende de invordering van schoolgelden voor het onderwijs aan het Gymnasium, de Hoogere Burger school voor Jongens en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. (Zie Ing. St. No. 95.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders wijzigen artikel 5 in dien zin, dat in de plaats van «1 September 1920" wordt gelezen: «1 September 1921". Het gewijzigd artikel 5 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. XVII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de uitvoering van eenige rioleerings- en dempingswerken op een terrein bezuiden den Haagweg, in verband met het bouwplan der Woningbouwvereeniging «Ons Belang". (Zie Ing. St. No. 132). De beraadslaging wordt geopend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 12