MAANDAG 25 APRIL 1921. 145 het ontwerp-Middelbaar Onderwijswet ook uitdrukkelijk dit standpunt heelt ingenomen. In de Memorie van Antwoord zeide de Minister: «Ook ondergeteekende is van meening, dat tusschen de schoolgeldregelingen voor Rijks-, gemeente- en gesubsidieerde Hoogere Burgerscholen zooveel mogelijk overeenstemming moet zijn." Ik zou het voor Leiden zeer ongelukkig vinden wanneer wij 100.of 200.hooger gingen dan elders het geval is. Dat zou verscheidene menschen tegenhouden om zich hier te vestigen. Waar hel maximum van ƒ300.in de wet is genoemd, achtten wij het noodig het in onze verordening over te nemen. Wat betreft de buitenleerlingen, als de heer Sijtsma de stukken had gelezen, dan had hij kunnen zien dat wij het wenschelijk vonden dat buitenleerlingen meer betaalden dan de leerlingen uit de gemeente zelf, doch dat de Minister een dergelijke regeling niet wil goedkeuren. Dus waarom zouden wij een regeling gaan maken, die toch geen hoogere goedkeuring zal verwerven? Daarom hebben wij wat betreft de Meisjes Hoogere Burgerschool, ten aanzien waarvan wij geheel vrij zijn, een iets hooger schoolgeld voorgesteld voor de buiten leerlingen. De heer Sijtsma voegt mij toe, dat zijne bedoeling is om in het algemeen een hooger schoolgeld te heffen voor alle leer lingen. Ja, zooals ik reeds opmerkte, wij hebben bezwaar hooger te gaan dan de regeling, die geldt voor de Rijks Hoogere Burgerscholen. De heer Groeneveld. Ja, mijnheer de Voorzitter, ik wil er weer wat van zeggen. De heer van der Lip heeft mede gedeeld, dat het voornemen bestaat bij Burgemeester en Wethouders om een crediet aan den Raad te vragen ten einde daarmede den leerlingen, wier ouders het absoluut niet kunnen betalen, tegemoet te komen in de kosten van de leermiddelen, maar op deze wijze wenschen wij het toch niet. Ik wensch, dat door Burgemeester en Wethouders een regeling wordt ontworpen, zoodat iedereen weet wat hij krijgen kan, echter niet in dien zin, dat als een soort bedeeling dezen en genen wat wordt toegestopt, doch een behoorlijke regeling. De heer van der Lip heeft niets geantwoord op mijn vraag of de ouders zullen worden gesteund, die de verdiensten van hun kinderen niet kunnen missen. Zooals het voorstel daar ligt, lijkt het wel heel mooi, maar het beteekent niets. Iemand met een inkomen van ƒ1300.kan onmogelijk 8. schoolgeld betalen plus nog de kosten der leermiddelen, welke allicht een 50.per jaar zullen bedragen, terwijl bij ook niet kan missen hetgeen de leerling aan eigen verdiend loon in het gezin zou kunnen inbrengen. Het gevolg zou zijn, dat uit dergelijke gezinnen nooit kinderen op de Hoogere Burger school of het Gymnasium kwamen. Ik weet wel, dat bij sommige menschen de bedoeling voorzit die armelui's kinderen van die bourgeois-scholen te weren ik denk maar aan de nieuwe school vereeniging maar van de zijde van de gemeente mag dat streven niet worden gesteund. Wil men, dat dit voorstel practisch resultaat zal krijgen, dan zal de gemeente er nood zakelijk aan moeten verbinden, dat aan leerlingen, die het noodig hebben, leermiddelen worden verstrekt en ouders zoo noodig worden gesteund in verband met het verlies aan inkomen, dat zij hebben. Ik heb daarom de eer een voorstel in dien geest in te dienen, dat, naar ik hoop, in handen van Burgemeester en Wethouders zal worden gesteld om praeadvies, zoodat het later vanzelf nogmaals in behandeling komt. De Voorzitter. Door den heer Groeneveld is het volgende voorstel ingediend: «Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en Wethouders te verzoeken een regeling te ontwerpen, waardoor aan leerlingen van Gymnasium en Hoogere Burgerschool kosteloos leer middelen kunnen worden verstrekt en de ouders kunnen wor den ondersteund, indien zulks noodig is." Het voorstel van den heer Groeneveld wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De Voorzitter. Ik stel voor dit voorstel in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om praeadvies. Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 4, luidende: »Het zuiver inkomen, bedoeld in artikel 2, is: a. voor leerlingen, die onder de ouderlijke macht of onder voogdij van een der ouders staan, dat van dengene, die de ouderlijke macht of voogdij uitoefent; b. voor leerlingen, die onder voogdij van een ander dan een der ouders staan, terwijl de ouders of een van hen leven, dat van de ouders; c. voor ouderlooze leerlingen dat van dezen zeiven. Zij, die een kiud zonder vergoeding geheel als het hunne beschouwen, worden voor de toepassing van deze verordening als de ouders van dat kind beschouwd," waarop door den heer de Lange een amendement is voor gesteld om sub c aldus te lezen: «Voor ouderlooze en meerderjarige leerlingen dat van dezen zeiven." De heer de Lange. De toelichting tot mijn amendement heb ik schriftelijk reeds gegeven: de door mij voorgestelde aanvulling is noodig in verband met de laatste woorden van het tweede lid van artikel 1. Ik kan er bijvoegen, dat ik natuurlijk bedoeld heb deze woorden: het schoolgeld is ver schuldigd door de meerderjarigen zei ven. Nu staat in artikel 4 sub c, dat voor de ouderlooze leer lingen bedoeld wordt het inkomen van hen zeiven. Mij dunkt, dat het noodig is dit ook te bepalen voor de meerdeijarige leerlingen. De heer van der Lip. M. d. V. In de eerste plaats een algemeene opmerking. De heer de Lange heeft eenige amendementen voorgesteld op deze ontwerp-verordening en dat heeft hij zeer vlug gedaan en daardoor heeft hij voldaan aan het verzoek, dat ik in een van de vorige vergaderingen aan de leden van den Raad ge daan heb. Ik stel dit zeer op prijs en betuig den heer de Lange dank voor den spoed, waarmede hij zijne amende menten heeft ingediend. Wat nu dit amendement betreft, de bijvoeging achten wij onnoodig. Zij kan geen kwaad maar zij is onnoodig om deze reden. Artikel 4 regelt, gelijk ook in ons praeadvies is medegedeeld, de wijze waarop het schoolgeld berekend moet worden in afwijkende gevallen, dus wanneer zich voordoen bizondere, eenigszins gecompliceerde gevallen, waarin men niet dadelijk zou weten naar welk inkomen het schoolgeld moet worden berekend. Daarom staat er ook niet in het gewone geval van een leerling, met wiens ouders niets bijzonders geschied is, die niet uit de ouderlijke macht ontzet zijn, of iets derge lijks. Zoo'n geval behoeft niet geregeld te worden. Artikel 4 betreft dus slechts enkele bijzondere gevallen. Vol gens artikel 1 nu zijn meerderjarige leerlingen het schoolgeld zelf verschuldigd en dus dan moet men als grondslag nemen het inkomen van hen zelf. Dat spreekt van zelf, hier is geen andere opvatting mogelijk en het is dus geheel overbodig dat nog eens in artikel 4 te gaan bepalen. De heer de Lange. Ik begrijp niet waarom het wel noodig is wat betreft ouderlooze kinderen te zeggen dat zij school geld moeten betalen naar hun eigen zuiver inkomen, doch niet wat betreft meerderjarige leerlingen. Meerderjarige leerlingen kunnen inwonen bij hunne ouders en dan kan het dubieus worden als niet een uitdrukkelijk voorschrift wordt opgenomen, of het schoolgeld berekend moet worden naar hun eigen inkomen of naar dat van de ouders, terwijl wat betreft ouderlooze kinderen die quaestie zich nooit voordoet. Dezen worden zooals vanzelf spreekt aangeslagen naar hun eigen inkomen. Het kon beter wegge laten worden voor ouderloozen dan voor meerderjarigen. Ik dacht, dat het zoo duidelijk sprak als de dag. De heer van der Lip. Als er eenmaal staat dat meerder jarigen het schoolgeld zelf' betalen, dan moet men aannemen dat het berekend wordt naar hun eigen inkomen. Dat is logisch. Voor ouderlooze kinderen zou men nog kunnen nemen het inkomen van den voogd, maar nu zegt de verordening: neen, wij nemen voor ouderlooze kinderen het inkomen van hen zelf. Ten aanzien van meerderjarigen kan het niet dubieus zijn, als men in artikel 2 zegt, dat zij zelf het schoolgeld ver schuldigd zijn. Het is geen kwestie van belang; de bijvoeging kan geen kwaad, maar zij is mijns inziens overbodig. De heer de Lange. M. d. V. Ik vind het zonde van den tijd om er lang over te spreken. Als Burgemeester en Wet houders die toevoeging niet noodig achten, trek ik mijn amendement in. Ik wil er bijvoegen, dat het tweede amendement is ver vallen, omdat in dat opzicht door Burgemeester en Wethouders aan mijn wensch is tegemoet gekomen. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 4 zonder hoofde lijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders hebben artikel 5 in dien zin gewijzigd, dat boven kolom 1 van de tabel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 11