MAANDAG 11 APRIL 1921. 131 voorstellers geen genoegen kunnen nemen met de belofte van Burgemeester en Wethouders, dat zij den meest moge lijken spoed zullen maken met de liquidatie? Burgemeester en Wethouders willen die belofte gaarne doen. Dat lijkt mij een veel aangenamer vorm dan die, waarin de heer de Lange zijn voorstel heeft gegoten. De Voorzitter. Bij de bespreking, Zaterdag met den heer van Eek gehouden, is hetzelfde behandeld wat de heer de Lange thans wil. De heer van Eek heeft gezegd alle moeite te zullen doen om de zaak zoo spoedig mogelijk tot een einde te brengen. Ik zou dan ook gaarne zien, dat de heer de Lange zijn voorstel kon intrekken. De heer de Lange. M. d. V. Na de pertinente verklaring van den heer van der Lip en u ben ik daartoe wel bereid, maar toch wil ik nog even zeggen waarom ik tot mijn voorstel gekomen ben. Het heeft mij gefrappeerd, dat wij nu nog drie ambtenaren hebben. Ik neem maar aan, dat er het geheele jaar slechts drie zijn geweest; het kan zijn, dat er meer dan drie zijn geweest in een gedeelte van dit jaar. De Voorzitter. Reeds geruimen tijd zijn er slechts drie. De heer de Lange. Ik vind het bevreemdend, dat men voor de distributie van dat luttele aantal balen meel drie ambtenaren in functie houdt: een Directeur, een boekhouder en een bediende. Ik snap niet wat die ambtenaren met hun drieën aan die distributie hebben moeten doen. Dat heeft mij ongerustheid gegeven en die ongerustheid heb ik in mijn voorstel belichaamd. Wanneer Burgemeester en Wethouders bij hun toezegging, welke ik gaarne accepteer en waarvan ik een gunstig resultaat verwacht, ook de toezegging willen doen, dat zij voor den Raad ter visie zullen leggen de liqui datie-rekening, zoodra die gereed zal zijn, zoodat wij daarvan direct inzage kunnen nemen en daarmede niet behoeven te wachten tot den nazomer van 1922 als de gemeenterekening over 1921 wordt ingediend, wil ik mijn voorstel intrekken. Vooreerst heb ik dan de toezegging, dat de noodige spoed zal worden betracht, en in de tweede plaats heb ik de toe zegging, dat wij inzage krijgen van de liquidatie-rekening, zoodra die gereed zal zijn. De heer van der Lip. M. d. V. Er bestaat geen bezwaar ook die laatste toezegging aan den heer de Lange te doen. De Voorzitter. Op mijn tafel ligt het briefje van den heer de Lange, dat hij drie maanden geleden heeft geschreven en dat er aanleiding toe gegeven heeft de zaak telkens met den heer van Eek te bespreken. Dat de zaak niet den loop heeft genomen, welke door den heer de Lange was gewenscht, komt daarvandaan, dat wij na alles te h8hben overwogen meenden nog niet te moeten eindigen. Dat kan verkeerd zijn geweest ik laat dat daar maar wjj hadden reden nog niet tot het einde te besluiten. Ik heb een voorstel van mevrouw DubbeldemanTrago ontvangen, strekkende om het tijdelijk Levensmiddelenbedrijf in een permanent Levensmiddelenbedrijf om te zetten. Het voorstel van mevrouw DubbeldemanTrago wordt vol doende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Het beste is dat ik het voorstel van Burge meester en Wethouders in stemming breng. Daarmede wordt dan tevens beslist over het voorstel van mevrouw Dubbeldeman- Trago. De heer Dubbeldeman. M. d. V. Dat gaat niet. Dat zoudt u wel willen. De heer Oostdam. M. d. V. Laten wij maar tweemaal stemmen. Het is duidelijk genoeg. De heer Knuttel. M. d. V. Ik kan mij met de toelichting van mevrouw Dubbeldeman wel vereenigen, maar het voorstel vind ik niet zoo heel gelukkig geformuleerd, omdat hier eigenlijk een nieuwe instelling geënt wordt op eene, die niet de minste levenskracht bezit. Ik zou mij voorstellen, dat de levensmiddelenvoorziening hier geheel nieuw op touw gezet moet worden. In elk geval echter meen ik, dat het volstrekt niet aangaat om nu eerst te stemmen over de opheffing van dit bureau, niet alleen om een zuivere vormquaestie maar ook hierom. Wanneer het voorstel van mevrouw Dubbeldeman verworpen wordt, dan ben ik ten zeerste voor de opheffing, maar wanneer het mogelijk is er iets totaal anders van te maken dan zou ik niet voor de opheffing zijn. Ik geloof dus, dat er alle reden is om eerst het voorstel van mevrouw Dubbeldeman in stemming te brengen en dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van mevrouw DubbeldemanTrago wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 8 stemmen verworpen. Tegen stemmende heeren de Lange, Heemskerk, Bisschop, Meijnen, Mulder, Sijtsma, Eerdmans, Sanders, Bots, van der Pot, van der Lip, Kuivenhoven, Wilbrink, Splinter, Oostdam, Huurman, Wilmer, F. Eikerbout en de Voorzitter. Vóór stemmen: de heeren van Eek, Dubbeldeman, A. Eiker bout, van Stralen, Goeneveld, de dames DubbeldemanTrago en BaartBraggaar en de heer Knuttel. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten, XIV. Voorstel tot beëindiging van de gemeentelijke warm watervoorziening. (Zie lng. St. No. 108). De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw BaartBraggaar. M. d. V. Toen ik Woensdag avond de agenda voor deze Raadsvergadering kreeg, was ik verbaasd daarop aan te treffen een voorstel tot opheffing van de warmwatervoorziening, omdat wij in de vergadering van October hadden besloten niet over te gaan tot opheffing met ingang van 1 Mei. Ik kan mij niet voorstellen, dat men nu een voorstel doet om dien maatregel met 15 April in te trekken. Het hoofdargument, dat Burgemeester en Wethouders daar voor aanvoeren, is, dat die warmwaterwagens voor sproeiwagens zijn bestemd. Er is evenwel nog een sproeiwagen over en ik zou in overweging willen geven dien voor de warmwater voorziening te gaan gebruiken. Die warmwatervoorziening is veel meer in het belang van de arbeidersbevolking dan dat sproeienwij bespeuren van dat sproeien niet veelhet is alleen voor de hoofdwegen bestemd, want in de arbeiderswijken komen geen sproeiwagens. Wij stellen dan ook veel meer prijs op de warmwatervoorziening dan op dat sproeien. Verder zeggen Burgemeester en Wethouders, dat er een achttal stokers zijn, die warm water verstrekken. Dat is juist, maar er staat tegenover, dat er absoluut geen rekening mede gehouden wordt, dat dat warme water aan die fabrieken of andere inrichtingen moet worden afgehaald. Ik zou u, mijnheer de Voorzitter, in overweging willen geven dat eens te probeeren. De Voorzitter. Mijn handen zijn er niets te goed voor, wees gerust! Mevrouw BaartBraggaar. Als wij een waschdag hebben, is het al bezwaarlijk genoeg, dat wij dat warme water aan die inrichtingen moeten gaan halen. Dat is zwaar. Van die acht stokers zijn er drie op den Hoogen Rijndijk en verder vindt men er geen een in de Heerenstraat, geen een op Vreewijk, geen een in het Kooi. geen een op den Morsch- weg enz., maar men kan daar of geen warm water krijgen öf men krijgt meestal er stinkend water, namelijk water uit de grachten. Toen ik nog op het Levendaal woonde, haalde ik warm water aan de fabriek aan de Garen markt en daar moest men een half uur wachten, alvorens men water kreeg, omdat het nog niet warm genoeg was om het af te tappen. Bij Gods gratie kreeg men dan eindelijk water, maar het deed er niet toe, het waren arbeidersvrouwen, die moesten maar wachten. Er komt nog bij, dat ik mij niet kan voorstellen waarom, in geval wij mochten besluiten met de warmwatervoorziening voort te gaan, de prijs van het water weer met een cent zou moeten worden verhoogd, vooral als men in aanmerking neemt, dat de loonen den laatsten tijd niet omhoog zijn gegaan en de kolenprijzen niet zijn gestegen. Ik herhaal wat ik in een vorige vergadering heb gezegd: die verhooging van den prijs is kunstmatig, opdat men ten slotte in den Raad zal zeggendie warmwatervoorziening heeft geen zin meer, wij zullen ons bij de opheffing moeten neerleggen, want er zijn geen afnemers meer. Ik hoop, dat de Raad, waar het een zoo groot gemeenschapsbelang geldt, zal besluiten niet tot opheffing over te gaan. De Voorzitter. Ik kan mevrouw Baart mededeelen, dat men aan de inrichting heeft nagegaan welke de kosten zijn, aan de levering van warm water verbonden, en dan is de voorgestelde prijs nog niet geheel voldoende om die kosten te dekken. Waar nu particuliere prijzen bestaan, zooals wij die hebben medegedeeld, zooveel lager dan die van de gemeente, hebben wij ons de vraag gesteld, of wij niet verplicht waren aan de zaak een eind te maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 27