128 MAANDAG 11 APRIL 1921. regeeringsmeel werd in buitengewoon kleine hoeveelheden afgenomen en nu komt het mij toch wel eenigermate zonder ling voor, dat wij voor de liquidatie drie ambtenaren noodig hebben. De liquidatie kan nergens anders in bestaan dan hierin, dat enkele bakkers nog niet tenvolle hebben betaald, maar dat zal wel heel weinig voorkomen, want de gemeente en het Rijk geven weinig crediet en dat misschien met het Rijksgraanbureau nog een verrekening moet plaats hebben. Ik herhaal mijn opmerking, dat ik niet kan begrijpen, dat voor een tijd, waarvan Burgemeester en Wethouders niet kunnen ramen hoelang die zal zijn, nog drie ambtenaren noodig zijn. Ik kan daarbij eenigermate uit ervaring spreken, ik zeg dat omdat dan misschien mijn opmerking wat meer beteekenis kan krijgen in het oog van sommigen. Ik spreek niet over een zaak, die mij onbekend is. Ik heb zelf drie jaren lang de distributie van graan en meel gedreven en ik weet dat, wil men de zaak goed in orde houden, men een zoodanige administratie moet hebben, dat men, als men op houdt met distiibueeren, in den tijd van een week moet kunnen liquideeren. Als men dat kan, als men alleen is, als men, alleen zijnde, kan zorgen, dat zijn administratie ge regeld bij is, dan kan dat nog veel gemakkelijker, als men met zijn driëen is. Ik zou daarom gaarne van Burgemeester en Wethouders nog nadere inlichtingen hebben wat er is te liquideeren öf de pertinente verklaring, dat wij tenminste in April met die liquidatie-rekening klaar komen. Als de administratie goed in orde is ik mag er niet aan twijfelen of dat is zoo kan men royaal in 3 weken liqui deeren wat nog te liquideeren is. Het is zoo'n onnoozele zaak het gaat slechts over één artikel dat ik het zonde van het gemeentegeld zou vinden als men nu nog eens eenige maanden ging spendeeren aan die liquidatie. De Voorzitter. Ik kan den heer de Lange antwoorden, dat ook bij mij heeft voorgezeten de gedachte, waaraan hij hier uiting gegeven heeft. Aan Dr. van Eek is ook een vraag gedaan ten opzichte van de boekhouding en daarop heeft hij geantwoord: ik kan op het oogenblik dien boekhouder nog niet missen want ik zit niet genoegzaam in die regeling dat ik dat werk zou kunnen overnemen. Ik geloof niet, dat het nog 2 maanden zou duren. Ik heb begrepen, dat er 3, 6 weken mede heen konden gaan. De heer de Lange. M. d. V. Dan zou ik het voorstel sub b zoodanig willen amendeeren, dat het salaris van den Directeur van het tijdelijk Levensmiddelenbedrijf ophoudt aan het eind van deze maand. De Voorzitter. Ik weet niet beter, of er is in elk geval nog meel in voorraad. De heer de Lange. M. d. V. Er is niets meer te distribu- eeren. Op 1 April De heer Dubbeldeman. M. d. V. Is de heer de Lange alleen aan het woord? Hij is al voor de vierde maal aan het spreken. Dat gaat toch niet. W7ij worden telkens voor zoo iets op de vingers getikt. De heer de Lange. M. d. V. Ik ben nog voor de eerste maal aan het woord. Ik wilde dat de heer Dubbeldeman mij hielp zooals ik hem bij een vorig punt geholpen heb door de puntjes op de i's te zetten. De distributie van het Regeeringsmeel is 1 April opgehouden. Mijnheer de Voorzitter. U zegt, dat er daarom nog wel voorraad hier kon zijn. Er waren hier nog 80 baaltjes Regeeringsmeel aanwezig. Dat weet ik van de bakkers te Leiden. Die nemen nu tegen heug en meug die 80 baaltjes af. Het spijt mij, dat het Levensmiddelen- bedrijf, niettegenstaande alle moeite welke ik aangewend heb bij Burgemeester en Wethouders om er een eind aan te maken, nog zoo belust, was op distributie, dat wij op den eersten April hier nog met 80 baaltjes van dien rommel zaten. De menschen lusten het brood dat daarvan gebakken wordt niet. Het moet nu aan de gemeente nog eenige honderden guldens kosten om dat meel aan den man te brengen. Dat betreur ik en daarom wil ik aan die zaak spoedig een eind gemaakt zien. De heer van Stralen. M. d. V. Ik wensch slechts de volgende vraag te doen. Een paar vergaderingen terug heb ik in verband met de broodprijzen de vraag gesteld wat door Burgemeester en Wethouders kon worden gedaan om die broodprijzen te doen dalen. Nu zou een van de middelen, welke in dit opzicht door Burgemeester en Wethouders of door den Raad zouden kunnen worden toegepast, zijn het verstrekken van meel door de gemeente aan de Leidsche bakkers, tengevolge waarvan het gewenschte doel zou worden bereikt. Thans is aan de orde een voorstel tot opheffing van het tijdelijk Levensmiddelen- bedrijf, waardoor bij aanneming uitgeschakeld wordt, dat de gemeente zelve meel zal kunnen aanvoeren. Mij dunkt, dat de beantwoording van de destijds door mij gestelde vraag thans het best zou kunnen plaats hebben. Mevrouw Dubbeldeman— Trago. M. d. V. Wij kunnen het met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het Levensmiddelenbedrijf op te heffen, niet eens zijn. Wij erkennen wel, dat het in zijn huidigen vorm niet kan blijven voortbestaan; het zal moeten worden gereorganiseerd en dientengevolge zou de verordening moeten worden ge wijzigd. Er zou echter moeten worden opgericht een permanent Levensmiddelenbedrijf, dus het tegenovergestelde van hetgeen Burgemeester en Wethouders willen. Uit dit voorstel van Burgemeester en Wethouders blijkt weer ten duidelijkste dat zij niet begrijpen of niet begrijpen willen, welke in dezen de taak is, die op de schouders van de overheid moet rusten. Burgemeester en Wethouders zijn blijkbaar de meening toegedaan, dat de crisis voorbij is. Niets is echter minder waar dan dat, natuurlijk wel grootendeels voor hen, die geld genoeg bezitten om te kunnen koopen wat zij verlangen, daar de aanvoer van alle artikelen wel weer voldoende is, maar met, de arbeiders is dat het geval niet. Hetgeen zij noodig hebben is voor hen veel te duur. Reactie is allerwege troef, overal is de patroonsklasse bezig een aanval te doen op de tegenwoordige loonen der arbeiders; dat wil zeggen om die loonen, welke de arbeiders met eenige moeite naar boven hebben gebracht, weer naar beneden te halen. Mijnheer de Voorzitter. De levensmiddelen zijn nog peper duur en het ziet er nog niet naar uit, dat dit veel beter zal worden. Het doel van de gemeentelijke levensmiddelenpolitiek moet zijn: 1°. De prijzen naar omlaag te schroeven, door de winst jagers van het particulier bedrijf te besnoeien in hun roof tochten op de zakken der afnemers; 2°. Overbodige tusschenpersonen, die allen van den levens middelenhandel bestaan willen, zonder daarin een nuttig werk te vinden, systematisch uit te schakelen en aldus wederom prijsverlagend te werken en 3°. Aan de knoeierijen van het particulier bedrijf, dat maar al te vaak slechte waar voor veel geld verkoopt, een einde te maken. Mijnheer de Voorzitter. De gemeente zal moeten gaan optreden als de grootinkoopster van de massa-artikelen, die de arbeidersklasse behoeft. Zij zal dat zelfstandig kunnen doen, maar nog beter zal het zijn, als zij zich verstaat met andere groote gemeenten. De gemeente zou dan een permanent gemeentelijk bedrijf moeten stichten, dat alles omvatten kan en waarvan aan het hoofd zal moeten staan een koopman-ambtenaar. Er zal echter ten sterkste tegen moeten gewaakt worden, dat dit bedrijf niet vervalt tot ambtenarij. Het bedrijf zal commercieel moeten worden beheerd en daardoor zich zelf kunnen bedruipen. Of de neringdoenden zullen moeten worden uitgeschakeld zal van hen zelf afhangen. Zij zullen echter heel goed kunnen optreden als filiaalhouders der gemeente, wanneer zij zich slechts verbinden, de levensmiddelen, die het gemeentelijk Levensmiddelenbedrijf hun verstrekt, steeds in voorraad te houden en geen andere soortgelijke artikelen te verkoopen. Grossiers en handelsreizigers zullen dan naar nuttiger arbeid kunnen omzien en wat daardoor wordt uitgespaard kan ook de prijsverlaging ten goede komen. Men zal bij de oprichting van een permanent levensmid delenbedrijf ook uitstekend gebruik kunnen maken van het archief van het tijdelijke. Men zal daaruit bijvoorbeeld kunnen opmaken, hoeveel meel men per week voor Leiden noodig heeft enz. Hoe noodzakelijk het is, dat de gemeente prijsregelend gaat optreden, kan ik bewijzen met een voorbeeld van recenten datum. Tot voor kort was er hier geen enkele schoenwinkel op coöperatieven grondslag en nu de Coöperatie Vooruiter mede begon, drukte zij in enkele dagen de schoenprijzen naar beneden, terwijl zij zelf in 18 dagen voor ƒ8719.aan schoenwerk verkocht. Zfj verkocht deze schoenen tegen den prijs, waarvoor de winkelier gewend is bij grossiers te koopen en van bevriende zijde is mij medegedeeld, dat ook bij die prijsberekening een redelijke winstmarge wordt behaald. Mijnheer de Voorzitter. Ik zou uit andere plaatsen, speciaal uit Amsterdam nog sprekende voorbeelden kunnen aanhalen om te doen zien hoe nuttig het is, dat de gemeente prijs regelend optreedt. De voorbeelden hier echter zijn voldoende mijns inziens om aan te toonen hoe noodzakelijk het is dat de gemeente als groot-inkoopster gaat optreden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 24