120
MAANDAG 11
APRIL 1921.
soorten van progressie gaan onderscheiden. De eene soort,
volgens hem misschien eenigszins aannemelijk, is die, dat
degenen, die het minste inkomen hebben, den kostprijs be
talen, en de anderen, die wat meer inkomen hebben, een
prijs boven den kostprijs betalen. Het andere stelsel, waarvan
ik mij een voorstander heb betoond en dat in de oogen van
den heer van der Pot in het geheel geen genade kan vinden, is,
dat wij de middenklasse den kostprijs laten betalen en de
gegoeden een belangrijk bedrag meer, en dat hetgeen de ge
meente dan overhoudt boven den kostprijs, gebruikt wordt
om het tarief voor de groote massa te verlagen. Moeten er
dan een paar dubbeltjes bijgelegd worden, dan vind ik dat
heelemaal niet verkeerd. Maar wanneer ik nu volgens mijn
systeem een progressieve schaal had ontworpen, terwijl men
vooruit zegt dat men daaraan zijne goedkeuring toch niet
zou willen geven, dan zou ik niet alleen monnikenwerk ver
richt hebben maar ook mijn eigen voorstel onthalsd hebben.
Als er in dezen Raad iets van terecht komen zal, dan zal
het zijn een voorstel zooals de heer van der Pot het eerst
ontwikkeld heeft.
Het was dus practisch dat eerst in beginsel werd uitgemaakt,
of men de progressie zou willen hebben, en dat dan de zaak
in concreten vorm werd geregeld. Wanneer Burgemeester en
Wethouders dus van den Raad opdracht hadden gekregen
om een progressieve schaal te ontwerpen, dan hadden zij den
Raad misschien uitspraak kunnen laten doen over deze of
gene wijze van progressieve heffing en dan was het misschien
mogelijk geweest dat volgens het eerste systeem, dat de heer
van der Pot aangeeft, hier een progressie in het leven was
geroepen.
Ik heb heel wat platonische verklaringen van instemming
gehoord met de progressie. De heer Wilmer b.v. heeft ook
beweerd: zaken, die theoretisch goed zijn. ondervinden in
de practijk nog al eens bezwaar. Ja, wij zijn bezig aan de
regeling van de practijk en ik veronderstel, dat de bedoeling
van het Roomsch-Katholiek Gemeenteprogram toch niet zal
zijn dat ten slotte de Raadsleden hier allerlei verklaringen
afleggen over hunne warmte om die tarieven progressief te
maken doch zich in de practijk er tegen verklaren.
Wanneer men op dat standpunt staat, wat is er dan tegen
om mede te werken aan een beginseluitspraak in het alge
meen betreffende de wenschelijkheid en de noodzakelijkheid
van progressieve tarieven Wanneer zoodanig besluit wordt
genomen, dan kan men zien in hoever Burgemeester en
Wethouders in staat zijn volgens den wer.sch van den Raad
dergelijke progressieve schaal te ontwerpen.
Dat er niet vele gemeenten zijn te noemen, waar dergelijk
progressief tarief is ingevoerd, weet ik. Wij staan hier dan
ook voor betrekkelijk nieuwe problemen en ik heb alleen maar
gememoreerd dat er een gemeente is, die dat toch heeft in
gevoerd.
Men voert gewoonlijk tegenover onze voorstellen aan, dat
zij zoo onmogelijk zijn. Ik heb erop willen wijzen, dat de
progressie in de practijk wordt toegepast. Maar of een zaak
al dan niet goed is, wordt toch niet uitgemaakt door de vraag,
of vele gemeentebesturen al die zaak aldus geregeld hebben,
De heer van der Pot is ook gekomen met het bezwaar
van de buitengemeenten. Ik heb zelf ook gevoeld en uitge
sproken, dat het altijd verbazend moeilijk is om de zaak hier
aldus te regelen dat op de fabriek wordt toegelegd, wanneer
dat veroorzaakt dat tevens belangrijke kosten moeten gemaakt
worden om de bewoners van de buitengemeenten aan goed
koop gas en goedkoope electriciteit te helpen.
Nu zie ik nog altijd met belangstelling tegemoet het praead-
vies van Burgemeester en Wethouders op mijn voorstel
dienaangaande. Ik hoop niet, dat ik daaronder moet verstaan
de enkele algemeene bewering, welke de heer van der Pot
hier ten beste gegeven heeft, want ik ben absoluut nog niet
overtuigd, dat het niet mogelijk zou zijn om dergelijke con
tracten zoo in te richten, dat de buitengemeenten betalen den
kostenden prijs. Ja, dat er moeilijkheden en tegenwerking
zullen zijn te overwinnen, begrijp ik ook: maar deze zaak is
voor deze gemeente van buitengemeen belang. Tenzij men
dat mag ik niet veronderstellen dat zou willen gebruiken
om aldus een goede regeling voor Leiden onmogelijk te maken.
Het een en het ander brengt mij tot de conclusie: in de
eerste plaats, dat het werkelijk een bescheiden stap in de
goede richting is om, waar de kolenprijzen zoo aanzienlijk-
zijn gedaald en waar zij op dit oogenblik zijn gedaald be
neden den prijs, waarop zij stonden, toen dit voorstel werd
opgesteld, den gasprijs eenigszins te verlagen. Het zou geen
onvoorzichtige stap zijn, maar een stap in de richting van
een goede prijzenpolitiek, en in de tweede plaats, dat tegen
een progressief tarief geen overwegende bezwaren kunnen
worden aangevoerd. Over het systeem van progressie valt nog
te praten, maar het is volstrekt niet uitgesloten, dat de pro
gressie wordt ingevoerd zooals de heer van der Pot die
wenscht. Konden wij ze niet anders krijgen, dan zouden wij
er de voorkeur aan geven,* dat door de groote massa de
kostende prijs werd betaald en aan de gegoeden een tarief
in rekening werd gebracht, dat aan den financieelen toe
stand der gemeente ten goede kon komen. Bestond er in den
Raad eenige sympathie voor het denkbeeld van den heer van
der Pot, dan kan ik mij niet begrijpen welk bezwaar er tegen
zou kunnen zijn Burgemeester en Wethouders te verzoeken
een dergelijke regeling te ontwerpen tegelijk met de oplos
sing der moeilijkheden, doordat de prijzenpolitiek voor Leiden
verbonden is aan die voor de buitengemeenten.
De heer Sanders. M. d. V. Ik wensch een enkele korte
verklaring af te leggen naar aanleiding van hetgeen de heer
Dubbeldeman heeft gezegd, toen hij mijn naam in het debat
bracht, mijns inziens ten onrechte, omdat hetgeen ik betoogd
heb in mijn rede bij de behandeling van de begrooting ten
doel had te komen tot een lageren gasprijs door middel van
bezuiniging, terwijl wij thans bezig zijn datzelfde doel te
bereiken op grond van het goedkooper worden der steen
kolen.
De heer Dubbeldeman heeft, zooals hij zeide, den indruk
gekregen, dat ik tijdens het debat bij de begrooting door
den Wethouder in een hoek was geduwd. Ik kan hem en
den anderen leden van den Raad, die dienzelfden indruk
mochten hebben gekregen, de verzekering geven, dat ik dat
gevoel absoluut niet heb, en ik geloof ook, dat de heer van
der. Pot de eerste zal zijn om te erkennen, dat het 't geval
niet is geweest. Ik kan mij voorstellen, dat die indruk
eenigszins gevestigd is, omdat het onderwerp, dat ik behan
delde, moeilijk in den Raad te behandelen is. Ik heb dan
ook gebruik gemaakt van de gelegenheid, die mij gegeven
is, om dat onderwerp in de Commissie voor de Lichtfabrieken
te behandelen. Dat is gebeurd, ongeveer een maand geleden;
die discussies zijn nog niet teneinde, maar, zoodra daarvan
resultaten te vermelden zijn, stel ik mij voor, ook wanneer
het zou blijken, dat ik ongelijk had, wat ik niet geloof,
daarvan aan den Raad mededeeling te doen.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal niet in den breede ingaan
op hetgeen door den heer van Eek is aangevoerd, maar het
is toch verkeerd daar niet een woord tegenover te stellen,
omdat daardoor de indruk kan worden gevestigd, alsof wij
hier niet zaten om datgene te doen wat wij in het belang van
de gemeenschap nuttig en noodig achten.
Ik heb betoogd en het verheugt mij, dat de heer van
Eek daaraan zijn bijzondere aandacht heelt geschonken
dat, als wij den gasprijs gingen verlagen en de gasfabriek
dientengevolge voor een tekort zou komen te staan, dat tekort
toch door de belastingbetalers zou moeten worden gedragen
en zelfs voor het grootste gedeelte door de minst kapitaal
krachtigen, door de arbeiders. Daarenboven heb ik er op ge
wezen, dat het tekort, dat dan door de Leidsche ingezetenen
zou moeten worden betaald door middel van belasting, zou
worden veroorzaakt door het gasverbruik, niet alleen in de
gemeente zelve, maar ook in de omliggende gemeenten, waar
de verbruikers het gas beneden den kostprijs zouden krijgen,
zoodat wij feitelijk voor hen zouden moeten betalen.
Daarop heeft de heer van Eek geantwoord: ja, dan moet
het belastingstelsel dat er is veranderd worden.
De heer van Eek moet, als hij hier zit als Raadslid, met de
feitelijkheden rekening houden. Hij moet de feiten aannemen
voor zoover hij ze niet kan veranderen en binnen het raam
daarvan moet hij zien te bereiken wat te bereiken is. De
Leidsche arbeiders hebben hem niet afgevaardigd naar een
Gemeenteraad in de maan bijvoorbeeld maar naar den Gemeente
raad van Leiden en in dien Gemeenteraad moet hij zien te
bereiken wat binnen het raam van het bereikbare te bereiken
is. Dan moet hij ook nog rekening houden met het feitelijk
bestaand belastingstelsel. Al is het slecht of niet, het is een
feit dat het bestaat, en daarbij moet gewerkt worden voor
zoover er bij gewerkt kan worden. Tegen dat belastingstelsel
mag de heer van Eek ook vechten in den Raad, maar, zoolang
dat niet veranderd is, zoolang zijn vechten geen succes gehad
heeft, moet hij met die feitelijkheid rekening trachten te houden
en zien te bereiken wat te bereiken is bij dat belastingstelsel,
dat is niet te weerspreken, zelfs al was het belastingstelsel zoo
slecht dat wij zouden zeggen: wij moeten deze Regeering en
Gedeputeerde Staten naar huis zenden. Maar als wij dan zouden
krijgen de Regeering van de geestverwanten van den heer-
van Eek, dan zou het de vraag zijn of het beter was. Dan
sturen wij die ook weg, hoor ik zeggen. Dan kunnen wij wel
aan het wegsturen blijven en wat zou er dan van over blijven
Overigens, zooals ik reeds meer gezegd heb, ons belasting
stelsel te Leiden, zooals wij het hebben onder een rechtsche
Raadsmeerderheid, is toch in elk geval dat kan de heer-
van Eek niet ontkennen voor de arbeiders beter dan een
belastingstelsel, zooals het is te Zaandam onder een sociaal
democratische meerderheid. Daar heeft men, zonder eenigen
dwang van de Regeering, in volkomen vrijheid, de progressie
niet zoover opgevoerd als wij te Leiden.