118 MAANDAG 11 APRIL 1921. maken Zij zouden dan natuurlijk een tarief maken, dat zoo weinig mogelijk progressief was, maar dan zou het niet vol doen aan de voorstellers en dan is dat met amendementen niet meer te redden. Met den heer Wilmer vraag ik dus: waarom komen zij, die dergelijk progressief tarief wenscheri, niet met een con creet voorstel? Dan kunnen wij het voorstel zelf bezien en aan den Raad mededeelen wat de financieele gevolgen ervan zullen zijn en de Raad zal dan die gevolgen afwegen tegen over de mérites van het voorstel. Dat alleen lijkt mij de practische weg en daarom meen ik, dat een opdracht in het vage tot niets leidt en aanleiding zal geven tot onoverkomelijke moeilijkheden. ik heb zeer goed gevoeld, hoe de heer van Eek zoo'n pro gressief tarief wil en dat gaat dus betrekkelijk buiten het beginsel om van het progressief tarief op zich zelf. Een van de sprekers heeft reeds gezegd, dat hier beginsel en practijk nauw aan elkaar vastzitten en dat het niet aangaat dat er eerst een uitspraak gedaan wordt over het beginsel en dat dan kan afgewacht worden hoe het practisch loopen zal. Dat is volkomen juist. De heer van Eek heeft erop gewezen, dat verscheidene per sonen, niet-partijgenooten van hem, ook voor een progressief tarief zijn, maar ik meen toch, dat dat het geval alleen is, als het geschiedt uitsluitend in dezen vorm, dat de minst betalenden althans den kostprijs betalen. Zoo heb ik het ook door partijgenooten van mij wel eens hooren verdedigen. De genen, die het beter kunnen missen, zouden dan wat meer betalen dan de kostprijs en aldus zou eenige winst kunnen worden gemaakt. Maar dat is niet hetgeen de heer van Eek wil. Hij wil een soort van middenklasse, waartoe misschien ook behooren de meest welgestelde arbeiders, den kostprijs laten betalen: aan degenen, die lagere inkomens hebben, wil hij het gas leveren beneden kostprijs, en het aldus ontstaand verlies wil hij goed maken door een hooger bedrag te vragen van hen, die het het best kunnen missen. Dit is een systeem, dat er oppervlakkig mooi uit ziet, doch dat, afgezien van andere dingen, voor onze fabriek in de gegeven omstandigheden absoluut onaannemelijk is. Als wij dit bij de bevolkingsverhouding te Leiden gingen invoeren, dan zou men komen tot een zoo groote massa, welke men wil ontlasten, dat het onmogelijk is om dat goed te maken door wat men meer vraagt van de hoogste categorie. Het zou aanleiding geven tot een dusdanige verhooging van den prijs per M*. voor die hoogstaangeslagenen, dat zij absoluut niet bij het verbruik van gas zouden blijven doch zouden gaan omzien naar andere middelen om zich hetzelfde gemak en genoegen te verschaffen als het verbruik van gas geeft. Men kan wel zeggen, dat de menschen, die boven die middenklasse staan, zich die weelde wel kunnen veroorloven en dat het er voor hen niet op aankomt, als ze wat meer betalen, maar in de practijk is het niet zoo. Het is mogelijk dat het er voor die menschen niet veel toe doet, de ervaring leert echter dat ook door die categorie wel degelijk wordt overwogen of men niet op andere manier, door het gebruiken van andere brandstof, zich goedkooper hetzelfde zou kunnen verschaffen. Men moge het afkeuren, men moge het onjuist vinden, men moet met die gevoelens rekening houden. lü laat nog daar, wat ook gewicht in de schaal legt, dat het zou indruischen tegen het billijkheidsgevoel van velen, dat men voor de levering van den M8. gas meer zou moeten betalen dan zijn buurman, omdat deze lager in het kohier van den hoofdelijken omslag staat. Wat men niet gevoelt ten aanzien van belasting of ten aanzien van schoolgeld gevoelt men wel terstond als men voor zeker artikel een hoogeren prijs moet betalen dan een ander. De ervaring van eiken dag leert hetmen gevoelt zich dan onbillijk, ja oneerlijk behandeld. Dat leidt natuurlijk niet tot een vermeerdering van het verbruik, integendeel, tot een inkrimping. Of dat gevoel terecht bestaat of niet, laat ik in het midden, maar wij hebben rekening te houden met het feit, dat het bestaat en tot vermindering van debiet leidt. Het is dan ook duidelijk waarom nagenoeg geen enkele gemeente tot de invoering van zulk een progressieve regeling is overgegaan. De heer van Eek heeft Purmerend genoemd, maar ik kan daaraan niet zooveel gewicht hechten als aan het feit, dat Groningen en Zaandam zulk een regeling hebben gehad en die om de voor de hand liggende redenen weer hebben verlaten. Ik moet dan ook zeer ontraden dit voorstel van den heer van Eek, ook wat het tweede punt betreft, aan te nemen. Ik kom thans tot de kwestie van de buitengemeenten. De heer van Eek heeft ook vroeger getoond de illusie te hebben, dat wij de prijzen hier te Leiden lager konden stellen en die voor de buitengemeenten op de oude hoogte konden houden. Die kwestie hebben wij hier meermalen besproken en ik zal er nu niet verder op ingaan, maai' toch wil ik er op wijzen, dat tegenover een enkel contract, waarmede misschien iets zou zijn te bereiken, de groote meerderheid der contracten staat, waarmede dat niet het geval is. De levering beneden den kostprijs aan een deel der ingezetenen zou met zich slepen de levering beneden den kostprijs aan een groot deel der afnemers, buiten Leiden woonachtig. Thans een woord over het rabat en over het amendement van de heeren Rotteveel en Bisschop. In de eerste plaats deel ik mede, dat Burgemeester en Wethouders het eerste gedeelte van het amendement overnemen en ook in hun voorstel sub b »Maart" veranderen in April". Wij vonden daartoe geen reden, toen het voorstel werd ingediend. Er waren toen geen bezwaren, ofschoon wij de opvatting van de voorstellers waardeeren, om het vaste recht niet meer te heffen met ingang van de maand Maart, maar het is bezwaarlijk dat eenmaal over die maand geheven vaste recht te gaan teruggeven, zoodat wij thans voorstellen het vanaf de meteropneming in April niet meer te heffen. Wat het tweede gedeelte van het amendement van de heeren Rotteveel en Bisschop betreft, daaraan ligt de gedachte ten grondslag, dat het rabat niet zal moeten komen ten bate van particuliere verbruikers. Met belangstelling heb ik verno men wat de voorstellers in deze verstaan onder particuliere verbruikers, want dat was m. i. uit het amendement zooals het daar ligt niet duidelijk op te maken. Uit de toelichting heb ik gemerkt, dat de voorstellers aan industrieelen het rabat willen laten. Ik stel mij voor, dat onder industrieelen dan ook begrepen worden winkels en bedrijven in het alge meen maar het niet willen toestaan op gas, gebezigd voor huishoudelijke doeleinden. Ik moet er echter tot mijn leed wezen dan een zwaar wegend practisch bezwaar tegen aan voeren, n.l. dat het heel moeilijk is om bij winkels en bedrij ven een scheiding te brengen tusschen het gas, dat geleverd wordt voor huishoudelijke doeleinden, en dat, hetwelk geleverd wordt voor den winkel of voor het bedrijf. De heer Heemskerk voegt mij toe, dat in de winkels geen gas meer gebrand wordt, maar behalve in de hoofdstraten heeft men toch tal van winkels, die nog gas hebben. Er zijn tal van winkeliers, die gas voor hun winkel hebben en tegelijk gas voor particulier gebruik. Daartusschen zou een splitsing aangebracht moeten worden, welke niet gemakkelijk te maken is. Dit is het practische bezwaar, dat ik tegen het amendement van de heeren Bisschop en Rotteveel heb, terwijl ik er prin cipieel niet zoo groot bezwaar tegen zou hebben, want ik geef toe, dat het er in hoofdzaak om te doen was om aan de bedrijven en de groote inrichtingen het rabat te geven ten einde het verbruik te prikkelen. Het prikkelen van het ver bruik is ook wel mogelijk bij de particuliere groote verbrui kers, maar bij aanneming van het amendement van de heeren Rotteveel en Bisschop zouden in elk geval de groote verbi ui- kers, om wie het te doen is, het rabat krijgen. Ik zie evenwel geen kans die onderscheiding te maken. Daarom moet ik de aanneming van dit gedeelte van het amendement ontraden en ik kan dat te meer doen, omdat het aantal particuliere verbruikers, dat de voorstellers willen uitschakelen, gering is. Het totaal percentage van de verbruikers van meer dan 100 M3. per maand is slechts 2. Wanneer men daarvan aftrekt de bedrijven, inrichtingen, enz., dan blijven er zoo weinig over dat niet overweegt het min of meer psychologisch bezwaar van den heer Bisschop, dat enkele ingezetenen, die het kun nen betalen, het gas voor lageren prijs krijgen dan anderen, die het minder goed kunnen doen. In dit verband wijs ik er nog op, dat het hier alleen gaat om de kubieke meters boven de 100. Dus voor wie bijv. 120 M9. verbruikt, is het rabat uitermate gering. Daarom kan het psychologisch bezwaar weinig wegen. Het gaat om hen, die aanmerkelijk boven de 100 M3. komen, voor het gasverbruik te winnen en dat kunnen wij bereiken door het rabat op dit bedrag te stellen. De overweging, welke aan het amendement van de heeren Rotteveel en Bisschop ten grondslag ligt, is ook door de Commissie gevoeld. De Directeur had eerst het rabat reeds bij een lager verbruik dan 100 M8. per maand willen geven, bij een verbruik namelijk van 50 M*., en toen is er onzerzijds op gewezen dat, hoewel misschien toegegeven moest worden dat dit zou leiden tot het beoogd meerder verbruik, daar tegenover stond hetzelfde bezwaar als de heer Bisschop gevoelt tegen het voorstel zooals het nu is, namelijk dat wij zouden krijgen een categorie van meer gegoeden, die daarvan zouden profiteeren, doch niet de minder gegoeden, die blijven onder een verbruik van 50 M9. In de Commissie is toen daartegen direct aangevoerd, dat dit niet geheel juist was, dat er ook arbeidersgezinnen zijn, groote gezinnen, die boven de 50 M3. zouden komen, maar hetzelfde psychologisch bezwaar, dat de heer Bisschop heden heeft aangevoerd, heeft de Commissie er toe geleid een grens te stellen, waarbij het verbruik van particulieren zoo gering is dat het gerust verwaarloosd zou kunnen worden. Daarom zijn wij met dit voorstel gekomen. Het stelsel van het rabat op zich zelf moet ik den Raad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14