MAANDAG 21 MAART 1921. 83 17°. Schrijven van de afd. Leiden en omstr. van den Ned. R. K. Bond van Overheidspersoneel «St. Paulus", in zake de indiening van het praeadvies betreffende «toelage kleediog en schoeisel Brugwachters", zonder raadpleging van de Commissie voor georganiseerd overleg. 18°. Idem als voren van de afd. Leiden van den Nederl. Christ. Bond van Personeel in Publieken Dienst. Zullen worden behandeld bij punt 19 der agenda. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat aan Mej. H. Pel, eervol ontslagen leerares in de hand werken aan de Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen, met ingang van 1 April a.s., een pensioen is toegekend van ƒ288.'s-jaars. Aan de orde is alsnu: Ia. Benoeming van een lid van het Hoofdstembureau in Kieskring I voor de verkiezing van de leden van den Gemeenteraad. (Zie Ing. St. No. 78.) De Voorzitter. Ik verzoek de heeren Huurman, Schoneveld, Stijnman en Kuivenhoven het stembureau uit te maken. Wordt benoemd met 25 stemmen de heer A. Couvée, terwijl 3 biljetten in blanco waren. b. Benoeming van een plaatsvervangend lid van dat bureau. (Zie Ing. St. No. 78). Wordt benoemd met 26 stemmen de heer Prof. Mr. A. S. Oppenheim, terwijl 2 biljetten in blanco waren. II. Benoeming van een lid van het Bestuur der vereeniging »de Ambachtsschool". (Zie Ing. St. No. 72.) Wordt benoemd met 26 stemmen de heer J. M. Rademaker, terwijl 2 biljetten in blanco waren. III. Benoèming van een lid der Commissie van beheer over de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit (vacature de la Rie). De beraadslaging wordt geopend. De heer de Lange. M. d. V. In de Raadsvergadering van 6 December 1920, bij de algemeene beschouwingen over de begrooting, heeft de heer van Eek, namens de Sociaal-Demo cratische Raadsfractie sprekende, de verklaring afgelegd dat de leden der S. D. A. P. als zij zitting nemen in Raadscom- missiën, zich niet op het standpunt stellen, dat door de Gemeentewet wordt geëischt, maar dat zij daarin zitting nemen als controleurs namens het proletariaat. De leden van deze Raadsfractie hebben zich door die ver klaring, naar het mij voorkomt, gesteld op een buiten-wette lijk standpunt. Als een deel der gemeentelijke overheid zich op een buiten wettelijk standpunt stelt, verbieden mijne beginselen daaraan mijne medewerking te verleenen, door dezulken mede aan te wijzen voor het zitting nemen in Raadscommissiën. Tenzij er dus nog eene verklaring komt van die Raadsfractie dat ze zich bij het zitting nemen in Raadscommissiën wèl stelt op het wettelijk standpunt, kan ik thans tot mijn leed wezen er niet toe medewerken om een lid der S. D. A. P. te benoemen tot lid der Commissie van beheer over de Gemeente lijke Lichtfabrieken. Teneinde misverstand te voorkomen wil ik nog opmerken, dat deze mededeeling uitsluitend van mij alleen uitgaat. De heer van Eck. M. d. V. Naar aanleiding van deze voor gelezen verklaring van den heer de Lange zou ik gaarne een opmerking willen maken. Ik geloof, dat degeen, die niet op de hoogte is van hetgeen destijds in den Raad gebeurd is, den indruk moet hebben gekregen, alsof ik, sprekende namens de sociaal-democratische raadsfractie, gezegd zou hebben dat wij ons plaatsen op een buitenwettelijk standpunt. Dat is naar het oordeel van den heer de Lange het geval, maar dat heb ik nooit uitdrukkelijk gezegd. Wel heb ik gezegd, dat, als onze vertegenwoordigers werden gekozen in dergelijke commissie, zij daar zitting zouden nemen als controleurs van het proletariaat, omdat wij meenen, dat daarmede ook in de eerste plaats gediend wordt het belang van de gemeente. De heer de Lange is dat niet met mij eens, dat wil ik gaarne aannemen, maar ik heb met geen woord gezegd, dat wij ons buiten de wet zouden plaatsen. Immers, de wet omschrijft de taak dier commissies niet: zij laat gelukkig aan iedereen het oordeel over, op welke wijze hij daardoor de belangen der gemeente moet behartigen. De heer de Lange doet het op zijn wijze, wij doen het op onze wijze. Wij meenen, dat die gemeentebedrijven in de eerste plaats zoodanig geëxploiteerd moeten worden, dat zij dienen het algemeen belang van de bevolking en dan in het bijzonder het belang van de massa der bevolking, van het proletariaat. De heer de Lange heeft daaromtrent andere opvattingen. In dit opzicht ben ik altijd bereid om, als het noodig en wenschelijk is, zoo nu en dan met den heer de Lange van gedachten te wisselen, maar ik kom op tegen de bewering als zou de een opvolgen wat de wet zegt en de ander zich op buitenwettelijk standpunt stellen. Als wij Thorbecke konden vragen wiens opvatting de juiste is. die van den heer de Lange of die van mij, dan zou hij ongetwijfeld den heer de Lange gelijk geven, doch indien Thorbecke had medebeleefd hetgeen wij nu hebben doorgemaakt er is sinds het jaar 1850 heel wat gebeurd; het kon wel zijn, dat hij dan sociaal democraat was of misschien ook, zooals hier wordt opgemerkt, com munist dan is het de vraag of hij het niet met ons eens zou zijn. Het spreekt van zelf, dat ik volkomen handhaaf hetgeen ik gezegd heb, doch in elk geval moet ik de bewering af wijzen, dat wij ons op een buitenwettelijk standpunt stellen. Wij leggen de wet eenigszins anders uit, omdat wij met de gewijzigde omstandigheden rekening houden, maar van het innemen van een buitenwettelijk standpunt is geen sprake. De heer de Lange. M. d. V. Het verbaast mij eenigszins, maar ik neem gaarne akte van de verklaring van den heer van Eck, dat ik zijn woorden van 6 December zoo moet interpreteeren, dat hij zich toen niet op een buitenwettelijk standpunt heeft gesteld namens zijn fractie. Ik moet er aan herinneren, dat de heer van Eck toen woordelijk het volgende heeft gezegd, in.antwoord op de vraag waarom de leden der S. I). A.P. wèl zitting nemen in Raadscommissiën: «Omdat onze leden der com missiën totnogtoe in staat geweest zijn in die commissiën hun verband met de sociaal-democratie te handhaven. Zij hebben zich niet op het standpunt gesteld, dat de burgerlijke partijen gaarne zouden willen dat zij innamen en dat formeel door de Gemeentewet geëischt wordt, namelijk dat onze menschen met de andere commissieleden te zamen beheeren die verschillende instellingen." Die verklaring heeft mij genoopt tot de conclusie, dat de heer van Eck en diens partijgenooten zich op een buiten wettelijk standpunt hebben gesteld, maar als de heer van Eck nu zegt, dat het zijn bedoeling niet is geweest om dat te doen, dan zal ik, wat op 6 December gezegd is als een loslippigheid beschouwen, en de interpretatie, welke hij thans geeft, accepteeren. De heer van Eck. M. d. V. Het wordt ten slotte een strijd over woorden. Formeel, het is waar, eischt de Gemeentewet, dat de commissie van beheer een eenheid is, die een fabriek, een bedrijf beheert, maar ik meen, dat wij het onder den in vloed van de gewijzigde omstandigheden ook anders kunnen opvatten. Vordert men de strenge opvatting van de Gemeente wet, dan kan men zeggen, dat onze opvatting daarmede in strijd is, maar er zijn tal van voorschriften, die, als de om standigheden veranderen, ook anders worden toegepast. De heer de Lange mag zeggen, dat wij volgens het strenge recht trachten ons aan de bepalingen van de wet te ont worstelen, maar indien dat zou beteekenen, dat wij ons los maakten van de bepalingen der wet en op ons eigen houtje handelden, dan moet ik daartegen opkomen. Wel laten wij het belang van de massa in de eerste plaats wegen. Kan dat behartigd worden binnen de perken van de Gemeentewet, dan willen wij ons daaraan gaarne houden, maar moeten wij ons meer vrijheid veroorloven dan othodoxe wetsuitleggers noodig zouden achten, dan zullen wij ons daaraan niet storen. De heer van Stralen. M. d. V. Namens onze fractie wensch ik voor de benoeming van een lid van de Commissie voor de Lichtfabrieken de aandacht te vestigen op den heer van Eck. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt benoemd met 19 stemmen de heer Mr. D. A. van Eck; de heer Sanders verkreeg 5 stemmen en de heeren van Hamel en Splinter ieder 1 stem, terwijl 2 biljetten in blanco waren en 1 biljet van onwaarde was. (De heer Knuttel was inmiddels ter vergadering gekomen.) De Voorzitter. Is de heer van Eck bereid de benoeming aan te nemen? De heer van Eck. Ja, mijnheer de Voorzitter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 7