78
MAANDAG 21
MAART 1921.
7°. Idem als voren ten geleide van het goedgekeurd raads
besluit tot het sluiten van kasgeldleeningen gedurende het
le kwartaal 1921.
8°. Dankbetuiging van J. üuwejan, boekhouder bij Gemeente
werken, voor de toekenning van een vervroegde periodieke
verhooging van wedde.
9°. Dankbetuiging van H. J. Barentse e. a. Opzichters bij
Gemeentewerken, voor hunne bevordering in rang.
10°. Mededeeling van J. B. Wilmink dat hij zijne benoeming
tot leeraar in de aardrijkskunde aan de Hoogere Burgerschool
voor Jongens aanneemt.
11°. Mededeeling van den Minister van Onderwijs dat de
raadsbesluiten van 27 December 1920 tot wijziging van de
jaarwedde-regeling van het personeel der Hoogere Burger
school en het Gymnasium worden goedgekeurd.
12°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed
gekeurd raadsbesluit tot aankoop van eenige perceelen wei
land en water in den Stadspolder, ten noorden van den
Maresingel.
13°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van: de goed
gekeurde raadsbesluiten tot onderhandsche opdracht van den
aanleg eener centrale verwarming in een gedeelte van het
Stedelijk Museurn aan Gebr. Mickeleit te Keulen-Zollstock en
tot overname in eigendom bij de gemeente van eenige perceels
gedeelten Sectie M Nis 3801 en 3704 gedeeltelijk.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Motie van de openbare vergadering der moderne Orga
nisaties van Overheidspersoneel, in zake het aanhangig maken
van salaris- en loonregeling in de Commissie voor Georga
niseerd Overleg en het uitbrengen van praeadvies op de ver
zoeken van premievrij pensioen.
Deze motie luidt als volgt:
Leiden, 2 Maart 1921.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Hiermede hebben wij de eer, U de volgende motie ter
kennis te brengen, welke met algemeene stemmen werd aan
genomen in de op 1 Maart j.l. gehouden openbare vergadering.
Motie.
De Openbare vergadering, gehouden in »De Graanbeurs"
en uitgeschreven door het Comité, bestaande uit de afdd.
Leiden van den Centr. Ned. Ambtenaarsbond en den Ned.
Bond van Werklieden in Overh.dienst, vertegenwoordigd door
J. v. d. Hoeven eri H. C. A. Proos in hun kwaliteit als Voor
zitter en Secretaris van genoemd Comité,
gehoord de besprekingen betreffende:
1°. het resultaatloos werken van de Commissie's van over
leg als gevolg van de tegenwerking van B W.,
2°. het lang uitblijven van prae-advies op het verzoek om
premie-vrij pensioen,
dringt er bij Uwen Raad op aan:
1°. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, de nieuwe
salaris- en loonregeling opnieuw in de Commissie's van overleg
aanhangig te maken,
2°. in de eerstvolgende Raadsvergadering het prae-advies
uit te brengen op het verzoek om premievrij pensioen voor
het Gemeente-personeel.
Namens het Comité uit de
Moderne Ürganisatie's van Overheidspersoneel,
J. v. d. Hoeven, Voorzitter.
H. Chr. A. Proos, Secretaris.
Secretariaat Parkstraat 5a.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders stellen voor
deze motie voor kennisgeving aan te nemen.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik had mogen verwachten,
dat Burgemeester en Wethouders althans in zake het tweede
gedeelte der motie, waarin sprake is van de afschaffing van
de premiebetaling voor weduwen- en weezenpensioen, aan
hunne mededeeling zouden hebben toegevoegd, dat zij voor
nemens zijn in de volgende Raadsvergadering eindelijk met
hun praeadvies over deze aangelegenheid te komen.
Nu dit niet zoo is, zou ik de vraag willen stellen of
Burgemeester en Wethouders niet kunnen zeggen, dat in de
eerstvolgende Raadsvergadering dat lang verwacht praeadvies
eindelijk komen zal.
Het staat er zoo mede, dat in de betrokken kringen vrij
wel verwacht wordt, dat een gunstig praeadvies omtrent deze
zaak door Burgemeester en Wethouders zal uitgebracht worden.
Ik mag eraan herinneren, gelijk ik reeds enkele malen ge
daan heb, dat voor de werklieden elke week en voor de
ambtenaren elke maand zeker gedeelte van hun salaris wordt
afgetrokken ten behoeve van dit pensioen.
Nu dit praeadvies zoo lang uitblijft, krijgen wij te maken
met de quaestie van terugwerkende kracht; wij hebben wat
dit betreft reeds verscheidene stemmen hooren opgaan: maar
hoe langer deze zaak uitgesteld wordt, zooveel te noodzakelijker
is het er ruime terugwerkende kracht aan te geven.
Om al deze redenen acht ik het zeer gewenscht, dat in de
eerstvolgende Raadsvergadering door Burgemeester en Wet-
honders praeadvies hieromtrent wordt uitgebracht.
De heer van der Pot. M. d. V. De heer Van Stralen heeft
in de vergadering van 1 Februari over dezelfde zaak een
vraag gedaan en toen heb ik daarop geantwoord hetzelfde
wat ik ook nu kan en moet antwoorden: de kwestie is hier
niet alleen of men het al dan niet wenschelijk vindt dat
premievrij pensioen in te voeren, maar volgens de tegen
woordig bestaande voorschriften moet bij dergelijke besluiten,
welke ingrijpende veranderingen brengen in de begrooting,
een begrootingsstaat worden overgelegd, waaruit blijkt hoe
die uitgaven worden gevonden. Het gaat hier wel niet for
meel om het dekken van nieuwe uitgaven, maar over het
niet langer terugontvangen van de premiën, welke op een
bedrag van ongeveer f 80.000 worden geraamd, dus om het
ophouden van een bepaalde ontvangst. Het weer balanceerend
maken van de begrooting door het scheppen van andere
ontvangsten of door vermindering van de uitgaven is het
moeilijke punt. Zooals ik de vorige maal reeds zeide, hebben
wij een post «Onvoorziene Uitgaven'' van 100.000.uitge
trokken, maar deze is nu reeds geslonken tot 86525.— en
nu gevoelt men, dat het moeilijk aangaat om in de maand
Maart daarvan 80.000.af te nemen, zoodat er slechts
6000.zou overblijven en wij dientengevolge de rest van
het jaar met de handen gebonden zouden zijn.
Een andere mogelijke oplossing, welke ik toen aangaf, was
om den hoofdelijken omslag met dat bedrag van ƒ80.000.
te verhoogen, maar ik zeide toen reeds te meenen, dat ook
de heer van Stralen dat onder de tegenwoordige omstandig
heden wel niet voor zijn rekening zou durven nemen. Dat
laatste moet ik thans in nog eenigszins andere en sterkere
bewoordingen zeggen. Niet alleen dat ik op dit oogenblik niet zou
durven voorstellen om den post van den hoofdelijken omslag
eventjes met ƒ80.000.te verhoogen, maar ik zie mij zelfs
in de noodzakelijkheid om binnenkort bij den Raad te komen
met een voorstel tot een tamelijk ingrijpende wijziging van
de begrooting voor 1921, waarbij de post van den hoofde
lijken omslag wordt verlaagd. Het zou toch struisvogelpolitiek
zijn, indien wij blind bleven voor het verschijnsel, dat de
opbrengst van den hoofdelijken omslag minder zal zijn door
de daling van het belastbaar inkomen. Ik vind het wenschelijk
daarmede tijdig rekening te houden. Ik heb nagegaan welke
vermindering hiermede gemoeid is en ofschoon het natuurlijk
moeilijk is een eenigszins nauwkeurige schatting te maken,
meen ik toch, dat mijn schatting niet te hoog zal blijken,
als ik aanneem, dat wij van het bedrag van ƒ2.800.000.
waarop de opbrengst van den hoofdelijken omslag nu is ge
raamd, 4 a 5 ton moeten afdoen, willen wij niet gedwongen
zijn over te gaan tot een verdere verhooging van het tarief,
waarvoor ik althans niet gaarne de verantwoordelijkheid op
mij zou nemen. Dit brengt dus een wijziging van de be
grooting mede. Er staan enkele kleine inkomsten tegenover. Er
zijn enkele belastingvoorstellen aangenomen, welke iets zullen
opbrengen, en wij hebben een hoogere uitkeenng van het
Rijk te wachten. Een desbetreffend wetsontwerp is bij de Kamers
aanhangig en, zooals de Regeering het voorstelt, zou Leiden
een hoogere uitkeering van 133.000.— krijgen. Ik meen het
er voor te mogen houden, dat dit wel het minimum zal zijn,
dat wij krijgen. Ik heb eenige hoop, dat het bij de behande
ling in de Kamer nog wel eenigermate zal worden verhoogd.
Staat dat cijfer van die uitkeering eenmaal vast, dan is ons
voornemen met een voorstel tot wijziging van de begrooting
voor 1921 te komen en daarbij zal dan ook de kwestie van
het premievrij pensioen onder de oogen kunnen worden
gezien. Ik kan wel zeggen, dat onze meening in dezen nog
niet vaststaat: wij weten op het oogenblik nog niet of wij
het voor onze verantwoording durven nemen om voor dat
doel de begrooting met ƒ80.000.te verhoogen. Mochten wij
dat ten slotte wel durven doen, dan zullen wij met een voorstel
komen, dat dan tevens uitdrukking vindt in den bedoelden
begrootingsstaat; doen wij het niet en besluit de Raad toch
tot invoering van het premievrij pensioen, dan zal hij daar
van de consequentie moeten aanvaarden en aangeven op
welke wijze die ƒ80.000.dan gevonden moet worden, of
dat bedrag al dan niet op den hoofdelijken omslag zal worden
gelegd.
Ik kan niet toezeggen, dat dat financieele voorstel de
volgende vergadering hier zal komen, maar ik kan wel toe-