104
MAANDAG 21
MAART 1921.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt beschikt
op de overgelegde bezwaar- en verzoekschriften, belastingjaren
19i81919, 19191920 en 19201921, overeenkomstig het
advies van de met het onderzoek daarnaar belaste Commissie.
De Voorzitter. Heeft een der leden thans nog iets in bet
midden te brengen
De heer A. Elkerbout. M. d. V. Ik wensch de aandacht
van Burgemeester en Wethouders te vestigen opdenonboud-
baren toestand, in den laatsten tijd ontstaan in de Anna
Paulownastraat.
Eenige jaren geleden was daar een gedeelte sloot, die vol-
geworpen werd met vuil. Toen zijn Burgemeester en Wet
houders daarop gewezen.
Na verloop van eenige jaren, in November 1920, is die sloot
gedempt, maar de toestand is daar thans weer onhoudbaar,
omdat die sloot wel gedempt is, maar dat gedeelte niet is
bestraat. Er ligt een zandhoop, waar houden en kinderen
spelen.
Ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders in dien toestand
de noodige verandering zullen brengen.
De heer van der Lip. M. d. V. In de volgende Raadszitting
komt in behandeling een verordening tot regeling van de
schoolgeldheffing aan het Gymnasium en de beide Hoogere
Burgerscholen. De stukken zullen tijdig aan den Raad worden
toegezonden en ik zou het zeer op prijs stellen, dat, indien
er leden zijn, die amendementen willen voorstellen, deze tijdig
bij ons College werden ingediend. Ik zou den dames en heeren
vriendelijk willen verzoeken met dezen wensch rekening te
houden.
De heer van Stralen. M.d.V. Ik had verwacht, dat gij op
de vraag, welke ik in de vorige Raadsvergadering omtrent de
broodprijzen heb gesteld, in deze vergadering een antwoord
zoudt hebben gegeven. Ik zal thans op de zaak zelve niet
ingaan, maar ik vertrouw, dat gij in de volgende zitting met
een antwoord zult komen. Ik meen toch te mogen verwachten,
dat Burgemeester en Wethouders zoo goed zijn door een
Raadslid gestelde vragen te beantwoorden.
Verder wensch ik over de geschiedenis van den kinder
toeslag het volgende te zeggen. In tegenstelling met den heer
Wilmer zijn wij \an den door den Raad vastgestelden kinder
toeslag als onderdeel der loonregeling geen voorstanders. Wij
hebben daarin gezien een poging om voor een koopje van
loonsverhooging af te komen en door de practijk wordt dat
thans bevestigd.
Wat toch is het geval? Aan de Lichtfabrieken worden zij,
die in zoogenaamden los-vasten dienst zijn, en zij, die neven
betrekkingen hebben, van dien toeslag uitgesloten. Er zijn
gevallen, dat menschen, die een gezin met 5 kinderen hebben
en reeds 6 jaren aaneen in dienst van de gemeente zijn, geen
kindertoeslag krijgen. Ook de lantaarnopstekers krijgen dien
toeslag niet. Is dat niet een bewijs, dat men dien kindertoeslag
heeft gewild om voor een koopje van loonsverhooging af te
komen? Indien althans waar was wat de heer Wilmer bij
zijn verdediging ervan heeft gezegd, dat de bedoeling is om
de groote gezinnen te helpen, dan zou er toch wel reden
wezen om menschen met meerdere dienstjaren bij de gemeente
dien toeslag ook te geven.
De Voorzitter. Wat de kwestie van de broodprijzen aan
gaat, er is werk van gemaakt, maar het resultaat heb ik nog
niet. Het plan is verder na te gaan of er iets aan te doen
is, maar gemakkelijk is het niet.
De heer van Stralen zegt, dat de kindertoeslag een middel
zou zijn geweest om het loon te drukken, maar hij scheert
alles over één kam. Er is onderscheid tusschen vastaange-
stelde werklieden en los-vaste werklieden, en voor de eene
categorie bestaan rechten, welke de andere niet heelt. Wij
moeten ons aan vaste regelen houden en wij meenen niet
gehandeld te hebben in strijd met de verplichtingen, welke
op de gemeente rusten.
De heer Wilbrink. M. d. V. Gij zegt, dat bepaalde regelen
moeten bestaan, maar ik meen, dat in de regeling, welke is
vastgesteld, wordt gesproken van upersoneel in gemeente
dienst''. Nu kan de directie van de lichtfabrieken zeggen,
dat menschen, die nog slechts korten tijd in dienst van de
gemeente zijn, daaronder niet geiekend kunnen worden, maar,
zooals wij gehoord hebben, wordt zelfs aan menschen, die
reeds 6 jaren achtereen in dienst van de gemeente hebben
gewerkt, de kindertoeslag niet uitgekeerd. Wanneer de directie
die menschen in los-vasten dienst houdt en hun geen vaste
aanstelling geeft, omdat het mogelijk is, dat de Lichtlab'ieken
later minder personeel noodig zullen hebben, dan is het
ongerijmd om aan de eene categorie van menschen dien
kindertoeslag te geven en dien te onthouden aan anderen,
die reeds jaren lang met die menschen hebben samenge
werkt. Er is meen ik een beetje onwil in het spel, meer dan
bezwaren, want de loonlijsten komen elke week terug, zoo
wel voor de vaste als voor de los-vaste werklieden.
De Voorzitter. Ik weet niet in welke bewoordingen het
besluit, dat genomen is, is vervat, maar het zal onderzocht
worden.
De heer Wilbrink. M.d.V. Ik hoor den heer van der Pot
vragen ot ik de winterstokers bedoel, maar ik heb er op
gewezen, dat allen, die het geheele jaar in los-vasten dienst
zijn aan de Lichtfabrieken, den kindertoeslag niet krijgen.
De Voorzitter. Wij zullen het onderzoeken.
De heer Wilmer. M.d.V. Ik wil mij aansluiten bij hen, die
hun afkeuring er over te kennen gegeven hebben, dat menschen,
die al een jaar of tien in gemeentedienst zijn, niet van de ge
troffen regeling profiteeren.
Ik weet wel, dat, zooals mijn voorstel oorspronkelijk inge
diend was, het voor alle arbeiders zou gelden. Toen heb ik,
in overleg met een der Wethouders, die zeide dat er tech
nische bezwaren aan verbonden waren om alle arbeiders
daaronder te doen vallen, en omdat het voorstel in die Raads
vergadering moest afgedaan worden en ik het niet wilde doen
stranden op dergelijke technische bezwaren, er een beperking
in opgenomen, waarvan ik de juiste formuleering op dit
oogeriblik niet meer precies weet. Maar ik wil wel zeggen,
dat het absoluut in strijd met den geest van het voorstel is
en een directeur van een bedrijf en Burgemeester en Wet
houders moeten toch zeker ook rekening houden met den geest
van het voorstel dat menschen, die 10 jaren in gemeente
dienst zijn, er niet van profiteeren.
Ik hoop, dat de Wethouder van der Pot rekening zal houden
met hetgeen thans reeds gezegd is en dat in elk geval deze
menschen ervan zullen profiteeren.
Het bezwaar van Burgemeester en Wethouders was toen
maals: het is zoo lastig voor wat betreft menschen, die eenige
weken of maanden in dienst zijn: dan moet men het aantal
kinderen nagaan, enz.; dat is niet te doen. Naar aanleiding
van die bezwaren heb ik mijn voorstel gewijzigd, maar ik
heb geen oogeriblik kunnen veronderstellen en ik hoop dat
de practijk anders zal worden dat menschen, die 5,10 jaren
of langer in dienst zijn, er niet van zullen profiteeren. Ik hoop
in de volgende vergadering van Burgemeester en Wethouders
een verklaring te vernemen dat daarin voorzien is.
De heer van Stralen. M. d. V. Ik wil mijne erkentelijkheid
erover uitspreken, dat u, in vergelijking met de opmerking
van den heer Wilbrink, mijne opmerking zoo welwillend
hebt beantwoord.
Op mijn opmerking antwoordt udat is nu eenmaal zoo
er is een verschil in uitlegging; Burgemeester en Wethouders
meenen dat die groep daaronder niet kan vallen. Maar de
heer Wilbrink, die precies dezelfde opmerking als ik maakt,
krijgt van u ten antwoord: de zaak zal onderzocht worden.
Dat is nieten met twee maten.
De Voorzitter. Men kan allerlei verwijten maken, maar
de zaak komt op hetzelfde neder.
Men geeft een toelichting, waarop ik op dit oogenblik geen
antwoord geef; maar de heer Wilbrink bevestigt dat er een
uilzondering gemaakt is. De vraag is toch: hoever kunnen
en moeten wij gaan volgens de bepaling, die eenmaal vastgesteld
is. Nu zeg ik: wij zullen het onderzoeken; wat recht is moet
geschieden.
De heer Dubbeldeman. Ik wil ook nog iets over dien kinder
toeslag zeggen.
Ik heb mij laten wijs maken, dat men op de Rekenkamer
uitgemaakt heeft dat, als de vrouw van een arbeider of
ambtenaar in dienst van de gemeente zoo gelukkig is een
tweeling te krijgen, die tweeling als één te rekenen is.
De heer van der Pot. De bureaucratie in ons land is wel
gek, maar dat zij zoo gek zou zijn kan ik mij niet voorstellen.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter
de vergadering.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij
van J. J. GROEN ZOON.