MAANDAG 21 MAART 1921. 99 komst ontbonden wordt. Dat lijkt iets op het vodje papier, dat in den oorlog zoo beroemd is geworden. Ik kan er mij daarom niet mede vereenigen, omdat het in het algemeen het standpunt van de Regeering is om zich te gaan mengen in allerlei onderdeelen der regeeringstaak, welke totnogtoe aan de gemeentebesturen waren toevertrouwd. Men wil de gemeentebesturen zoo ongeveer onder curateele stellen en nu zal het er veel van afhangen of die gemeentebesturen zich die curateele zullen laten welgevallen. Ik had wel ver wacht, dat Burgemeester en Wethouders zich niet tegen die ontbinding hadden verzet ik ben er ook niet tegen: ik zeg niet, dat het Leidsche belang moet voorgaan, integendeel het algemeen belang moet den doorslag geven en, als er alge- meene redenen zijn waarom die Postschool ergens anders heengaat, moet dat gebeuren en moet Leiden zich er in schikken maar ik had het goed geacht van Burgemeester en Wethouders, als zij den Mimster er eens op hadden ge wezen, dat dit eenvoudig niet aangaat. Burgemeester en Wet houders zeggenwij hebben bemerkt, dat de Minister zulk een besliste meening heeft en dus zullen wij er niet meer over spreken. Dat is een slaafsche houding, welke ik niet kan goedkeuren en in den tegenwoordigen tijd verbazend gevaar lijk vind. Het gemeentebestuur heeft het recht, als het een overeenkomst met den Minister sluit, om behandeld te worden zooals de Minister zou wenschen behandeld te worden, indien het gemeentebestuur om de een of andere reden een overeenkomst in het belang van de gemeente wilde beëindigd zien. Als men een overeenkomst sluit, staan beide partijen gelijk en gaat het niet aan, dat de Minister decreteert: ik vertrouw dat gij een streep haalt door het contract! Ik zou willen vragen waarom Burgemeester en Wethouders den Minister er niet op hebben gewezen zij hadden dat in hoogst beleefde termen kunnen doen dat dit geen manier van doen is. Er komt bij, dat Burgemeester en Wethouders met den Minister hebben moeten correspondeeren om een billijke schade vergoeding te krijgen. De Minister scheen zich ervan te willen afmaken en aan te nemen, dat het gemeentebestuur zich in alles zou schikken. Het mooiste komt echter nog. De Minister wenscht, dat het contract ontbonden wordt, maar hij vraagt het gemeentebestuur niet eens" wanneer het ontbonden zal worden. Hij zegt: het moet ontbonden worden, maar het kan wel een jaar blijven voortbestaan. Dat is spelen met de gemeente als de kat met de muis. Het lijkt mij allervreemdst. Ik wensch dit voorstel wel te aanvaarden, maar onder protest. Het lijkt mij gewenscbt, dat Burgemeester en Wethouders een andere houding aannemen en in beleefde en nette termen het voor het standpunt van de gemeente opnemen. Ik zou aan Burgemeester en Wethouders willen vragen waarom het College, dat in het algemeen geen katje is om zonder hand schoenen aan te pakken en wel van zich kan afbijten, geen andere houding heeft aangenomen tegenover den Minister, die met de belangen van de gemeente heeft gespeeld. De heer Bots. M. d. Y. De een verstaat onder bepaalde woorden iets anders dan de ander. Ue een kan het opnemen, zooals de heer van Eek dat doet, en de ander kan het lachende opnemen en denken: gij weet het wel beter! Wat die woordenkeuze aangaat, ik vind dat geen decreteeren van den Minister. Burgemeester en Wethouders zijn op de zaak teruggekomen en ik geloof, dat het bereikte resultaat geheel in overeenstemming is met hetgeen wij indertijd hebben ge zegd ik meen dat het was in het antwoord van Burge meester en Wethouders op het in de sectie-vergaderingen behandelde dat wij trachten zouden om schadevergoeding te krijgen. Die hebben wij ook gekregen. Men kan op verschillende wijze correspondeeren; de een doet het in andere termen dan een ander, maar ik zie niet in, dat wij zoo van den toren moesten blazen. De Regeering stond eenmaal voor het feit, dat die school verplaatst moest worden wegens onderwijsbelangen. Of men het nu op zachte wijze zegt dan wel in scherpe termen zijne belangen verdedigt is bijzaakhet was ons te doen om de schadevergoeding in de wacht te sleepen. De heer de Lange. M. d. V. In tegenstelling met den heer van Eek verheug ik mij er over, dat deze zaak tot een oplossing komt gelijk thans in het voorstel van Burgemeester en Wet houders belichaamd is. Burgemeester en Wethouders hadden natuurlijk tegen den Minister kunnen zeggen: wij houden u aan het contract, maar wat had dat beteekend? Dat de gemeente dan nog 3 jaren langer kosteloos die lokaliteit aan het Rijk ten gebruike had moeten afstaan en dan had de gemeente bij het afloopen van de huur geen cent kunnen reclameeren. Nu krijgt de gemeente, drie jaren vóór dat tijdstip, die lokaliteiten, welke kosteloos afgestaan waren, weder ter beschikking en zij krijgt van het Rijk terug f 6300.benevens de uitgaven die noodig zijn om het gebouw zoo noodig in den ouden toestand terug te brengen. Wij winnen bovendien in de gemeente een belangrijke woonruimte voor studeerenden, die meer in de gemeentekas brengen dan de leerlingen vari de Postschool; nu dezen weggaan wordt er weder ruimte gemaakt voor studenten, die zeer hunkeren naar woningruimte. Ik vind de oplossing prachtig en ik wil hulde brengen aan Burgemeester en Wethouders, dat zij de onderhandelingen met de Regeering tot zulk een goed einde gebracht hebben. De heer van Eck. Noch de heer de Lange, noch de heer Bots schijnen iets begrepen te hebben van wat ik gezegd heb. Ik ben volstrekt niet tegen deze wijze van oplossing en wanneer het Burgemeester en Wethouders aangenaam is dat ik, in navolging van den heer de Lange, hun daarvoor dank breng, dan wil ik het ook doen. Maar daarover loopt het niet. Ik zou ten slotte op dezelfde wijze handelen. De vraag loopt hierover. Wanneer er een contract gesloten is tusschen de gemeente en den Staat, en deze komt om bepaalde redenen tot de overtuiging dat het beter is daarin wijziging te brengen, dan heeft de Staat te trachten het Gemeentebestuur te overtuigen van de nood zakelijkheid daarvan en dan moet het geschieden op andere wijze dan hier het geval is geweest. »Ik vertrouw" wil zeggen: nu geen praatjes, dat moet nu zoo gebeuren. Als een Minister zoo spreekt, dan beteekent het: Gemeentebestuur, berust nu maar in wat ik wil! Dus het komt hier aan op den vorm. Nu is, als men een contract sluit, een eerste vereischte, dat beide partijen staan op gelijk standpunt. Als het gaat zooals in dit geval, dan komt men al op een heel gemakkelijke wijze af van hetgeen overeengekomen is. Als het omgekeerde het geval was geweest en het Gemeentebestuur zou van de verbintenis ontslagen willen geweest zijn, dan had het niet tegen het Rijk gezegd: ik vertrouw dat dit of dat zal gebeuren. Men zou het in een anderen vorm gekleed hebben. Men zou dan gepoogd hebben het Rijk te overtuigen van de noodzakelijkheid waarin de gemeente gekomen was om te trachten gedaan te krijgen dat de overeenkomst ontbonden werd. Zoo is hier niet door het Rijk gehandeld. Men decreteert eenvoudig: ik vertrouw. In dezen tijd, nu het Rijk voortdurend bezig is met de gemeenten in een hoekje te duwen en zelfs zich in de plaats van het Gemeentebestuur te stellen, lijkt het mij al heel verkeerd, dat dergelijke slaafsche houding door Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen. In dit opzicht schijnen noch de heer Bots, noch de heer de Lange mij begrepen te hebben. De Voorzitter. Wij kunnen gerust vaststellen dat, wan neer wij ingeslagen hadden den weg dien de heer van Eck aangeeft, wij volstrekt niet bereikt zouden hebben het gunstig resultaat, dat wij nu voor de gemeente verkregen hebben. Moet nu bepaald aan de woorden van den Minister »ik vertrouw" de beteekenis worden gehecht, welke hij er aan geeft? Ik meen dat te moeten betwisten. Als de Minister zegt: »ik verirouw", ligt daarin opgesloten, dat de Minister heel goed begrijpt, dat het belang van de gemeente daardoor zal worden gediend. Terecht heeft de heer de Lange opgemerkt, dat wij de lokalen weer tot onze beschikking zullen krijgen en dat er bovendien een schadevergoeding aan verbonden zal zijn van de zijde van het Rijk, terwijl, als de zaak nog eenigen tijd blijft doorloopen, wij gedurende dien tijd de beschikking over de lokalen kwijt zijn en per slot van rekening geen aanspraak op vergoeding kunnen maken. Er ligt aan dat »ik vertrouw" ten grondslag, dat de Minister denkt, het ontbinden van het contract is in het belang van de gemeente en uit dat oogpunt is niet anders te verwachten dan dat de gemeente voor het beëindigen van het contract te vinden zal zijn. Dat is een geheel andere uitlegging en men gevoelt, dat ik daarmede heel wat dichter bij de juiste beteekenis van die woorden ben dan met den heer van Eck het geval is, zoodat wij op deze wijze en langs dien weg voor de gemeente het voordeeligst uit zijn. De heer van Eck. M. d. V. Ik moet zeggen, dat ik er niets van begrijp. Men bedoelde met het stichten van die Postschool hier een voordeel te bezorgen aan Leiden, omdat men meende, dat die school een groot aantal jongelieden zou trekken, en voordat die zaak flink loopt en Leiden er voordeel van kan hebben, wil de Minister, dat het contract ineens ontbonden wordt. Dat Leiden schadevergoeding ontvangt en weder de beschikking krijgt over het gebouw kan niet opwegen tegen de voordeelen, welke men gedacht heeft, dat de stichting van die school hier voor de gemeente zou meebrengen. Het komt mij voor, dat de Minister in overleg had moeten treden met het gemeentebestuur en had moeten zeggen: dit zijn mijn plannen, die redenen bewegen mij daartoe, is dat niet de beste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 23