MAANDAG 21
MAART 1921.
97
Wethouders, nl. om hun College te machtigen den Minister
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te verzoeken
ontheffing te verleenen van de verplichting, genoemd in art.
27 lid 4 der Lager-Onderwijswet 1920 voor de hoofden van de
openbare lagere scholen der 2de klasse voor Jongens en Meisjes,
nis 1 en 4 en de openbare lagere scholen der 3de klasse
nis 1 tot en met 9, wordt in stemming gebracht en met
20 tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Sanders? F. Eikerbout, Kuiven-
hoven, Bots, van der Lip, Wilbrink, Oostdam, Meijnen,
van Hamel, Wilmer, Splinter, Huurman, Stijnman, Bisschop,
Eerdmans, Heemskerk, Rotteveel, de Lange, Mulder en de
Voorzitter.
Tegen stemmen: mevrouw BaartBraggaar, de heeren
Schoneveld, van der Pot, van Stralen, Sijtsma, Groeneveld,
A. Eikerbout, mevrouw DubbeldemanTrago, de heeren
Knuttel, Dubbeldeman en van Eek.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens besloten
Burgemeester en Wethouders te machtigen den Minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te verzoeken subsidiair
toe te staan, dat die hoofden voor ten hoogste 12 uren per
week van het geven van onderwijs worden ontheven.
Ten slotte wordt met 22 tegen 9 stemmen besloten Burge
meester en Wethouders te machtigen ontheffing te verzoeken
voor het hoofd der openbare Meisjesschool 2de klasse, der
openbare Jongensschool 2de klasse en der openbare lagere
school der 2de klasse voor Jongens en Meisjes No. 3 (Leer
school).
Vóór stemmen de heeren Sanders, F. Eikerbout, Kuiven-
hoven, Schoneveld, Bots, van der Lip, van der Pot, Wilbrink,
Oostdam Meijnen, van Hamel, Wilmer, Splinter, Huurman,
Stijnman, Bisschop, Eerdmans, Heemskerk, Rotteveel, de Lange,
Mulder en de Voorzitter.
Tegen stemmen: mevrouw BaartBraggaar, de heeren van
Stralen, Sijtsma, Groeneveld, A. Eikerbout, mevrouw Dubbel
demanTrago, de heeren Knuttel, Dubbeldeman en van Eek.
De Voorzitter. Ten gevolge van de gevallen beslissing is
het voorstel van den heer Sijtsma vervallen.
XIX. Praeadvies op de verzoeken van de afd. Leiden van
den Ned. Bond van Werklieden in Overheidsdienst en van
het Nationaal Verbond van Gemeenteambtenaren in Nederland,
om resp. ook aan de brugwachters en de havenrechercheurs
een extra-toeslag over 1920 en een toelage over 1921 op het
kleedinggeld toe te kennen.
(Zie lng. St. No. 82.)
Bij dit punt komen tevens in behandeling het schrijven
van de Afdeeling Leiden en omstreken van den Nederlandschen
Roomsch Katholieken Bond van Overheidspersoneel»St.Paulus"
en dat van de Afdeeling Leiden van den Nederlandschen
Cbristelijken Bond van Personeel in Publieken Dienst.
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen een voorstel van den
heer Heemskerk om punt 19 van de agende aan te houden
ten einde deze zaak in de commissie voor het georganiseerd
overleg te laten behandelen.
Wenscht de heer Heemskerk zijn voorstel toe te lichten?
De heer Heemskerk. M. d. V. Het afwijzend praeadvies op
de adressen van de afdeeling Leiden van den Nederlandschen
Bond van Werklieden in Overheidsdienst en van het Nationaal
Verbond van Gemeenteambtenaren in Nederland heeft mij
niet bevredigd.
Er zijn verscheidene argumenten aan te voeren waarop
ik echter thans niet zal ingaan tegen het standpunt, door
Burgemeester en Wethouders ingenomen, waarbij, in tegen
stelling met hetgeen aan de politie is toegekend, tegenover
de brugwachters en havenrechercheurs een tegenovergestelde
houding is aangenomen en aan dezen niet de toelage is ver
strekt, welke aan de politie wel is gegeven.
Bij een nader onderzoek, dat ik heb ingesteld, is mij ge
bleken, dat er een groot verschil is tusschen de wijze van
handelen, gevolgd bij dit vraagstuk, wat de politie-beambteri
betreft, en die gevolgd ten aanzien van de brugwachters en
havenrechercheurs. Voorzoover uit de stukken blijkt, zijn
Burgemeester en Wethouders, wat die beide laatste categorieën
van personen betreft, slechts voorgelicht door den directeur
van den markt- en havendienst. Op zich zelf is dat zeer te
respecteeren, maar het is mij ook bekend, dat bij de politie
een geheel andere weg is gevolgd. Toen deze zaak voor de
politie aan de orde kwam, heeft de Commissaris van politie
de vertegenwoordigers van de verschillende bonden van politie
personeel daarover geraadpleegd en daarvan is waarschijnlijk
het gevolg geweest, dat het politiepersoneel in deze de noodige
inlichtingen heeft kunnen geven en de noodige medewerking
heeft gehad van den Commissaris van politie bij het uit
brengen van zijn rapport aan Burgemeester en Wethouders,
terwijl bij de behandeling van deze zaak, wat de brugwachters
en havenrechercheurs aangaat, alleen door den directeur van
den markt- en havendienst inlichtingen zijn verstrekt zonder
dat in de commissie voor georganiseerd overleg met de ver
tegenwoordigers van dat personeel is gesproken. Wij krijgen
hier dus de inlichtingen zeer eenzijdig, ik zie mij daarom
genoodzaakt tegen het praeadvies van Burgemeester en Wet
houders te stemmen ep het lijkt mij beter toe deze zaak
naar Burgemeester en Wethouders terug te wijzen, opdat
dezen haar terugnemen en haar in de commissie voor geor
ganiseerd overleg laten behandelen. De zaak kan dan door
de vertegenwoordigers van de organisaties van dat personeel
en den directeur van den markt- en havendienst worden
besproken en dan geloof ik, dat er van Burgemeester en Wet
houders voorstellen zullen komen, die meer tegemoetkomend
zijn ten aanzien van hetgeen de bonden in de adressen aan
den Raad hebben gevraagd.
Het voorstel van den heer Heemskerk wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer Schoneveld. M. d. V. Aan hetgeen de heer Heems
kerk heeft gezegd heb" ik niet veel meer toe te voegen, alleen
dit, dat door den Roomsch-Katholieken- en door den Christe-
lijken Bond van Gemeentewerklieden een verzoek is gericht
tot den voorzitter van de algemeene commissie yoor werklie
denzaken om over dit punt een bespreking te hebben, om dit
punt op de agenda te plaatsen voor de eerstvolgende verga
dering. Dat verzoek is gedaan op 29 Januari, nog vóór den
tijd, dat dit praeadvies werd uitgebracht. Nu had het dunkt
mij op den weg gelegen om, waar die commissie van overleg
bestaat, daarvan gebruik te maken en ik zou het verzoek
van den heer Heemskerk willen steunen om alsnog over die
zaak in de commissie voor georganiseerd overleg een bespre
king te doen plaats hebben en haar dan op betere wijze tot
oplossing te brengen.
De Voorzitter. Laat ik over de vraag betreffende samen-
spreking met die beide bonden dit mededeelenvanmorgen
heb ik voor het eerst gehoord, dat men iets dergelijks had
gevraagd. Men deelde mij mee, dat een dergelijk verzoek
destijds zou zijn ingekomen, maar ik moet eerlijk zeggen, dat
ik van niets weet en mij niet kan herinneren ooit zulk een
verzoek te hebben ontvangen. Ik weet niet hoe de vork in
den steel zit; op het Stadhuis is alles nagezocht en nagekeken
of het wellicht verdwaald was en of het ergens was te vinden,
maar niemand weet er iets van te zeggen. Dus hoe het
mogelijk is, daarvan begrijp ik eenvoudig niets.
Tegen de beschuldiging, dat deze zaak eenzijdig behandeld
zou zijn, moet ik met alle kracht opkomen. Als men de
stukken, welke in de Leeskamer gelegen hebben, aandachtig
leest, dan zal men zelfs tot de erkenning moeten komen, dat
daarin volkomen glashelder gemotiveerd is het standpunt, dat
Burgemeester en Wethouders ingenomen hebben en ik kan
met geen mogelijkheid inzien, op welke wijze nog eenig licht
ten aanzien van deze zaak verspreid zou kunnen worden.
Dat Burgemeester'en Wethouders eenzijdig ingelicht zouden
zijn geworden van den kant van den havendienst moet ik
beslist ontkennen. De zaak is behoorlijk gemotiveerd. De
redenen zijn opgegeven, waarom het voorstel ten opzichte
van de politie zoo was en het voorstel ten opzichte van den
havendienst anders.
De hoofdkwestie zit hierin, dat destijds door den commis
saris van politie het standaardloon voor de kleeding voor de
politie-agenten te hoog gesteld is; daardoor hebben zij een
te geringe vergoeding gehad voor het meerdere dat voor de
kleeding betaald moest worden. Bij den havendienst is dat
niet het geval geweest; de taxatie daar aangegeven kon ge
acht worden overeenkomstig de werkelijkheid te zijn, zoodat
bij de vastgestelde standaardprijzen met de toelage, die ge
geven is, de kosten gedekt worden.
Het blijkt dan ook uit de overgelegde lijst in zake den toe
stand waarin de financiën van het personeel van den haven
dienst verkeeren, dat de regeling voor den havendienst alles
zins billijk geweest is. Het blijkt, dat er voor een brugwachter,
die in 1916 in dienst getreden is, een schuld over is van
slechts ruim f 5.voor een brugwachter, die in een van de
volgende jaren is aangesteld, f31.voor een brugwachter,
die een jaar later aangesteld is, f 50.—Men ziet dus, dat
men in deze jaren toch in staat is geweest om op uitnemende
wijze de schuld, welke men aanvankelijk bij het begin ge
maakt had, in te korten.
Ik meen derhalve te mogen zeggen, dat de toestand in