MAANDAG 21
MAART 1921.
89
zien, niet alleen voor de 1ste en 2de klas scholen maar ook
voor de 3de klas scholen.
Om tot het onderwerp dat ons thans bezig houdt terug te keeren,
wie een goeden gang van zaken bij het openbaar onderwijs
te Leiden willen, moeten zich verklaren vóór het vooi stel van
Burgemeester en Wethouders. Wat de Minister zal doen,
moeten wij aan hem overlaten. Zou de Minister de gevraagde
vrijstelling niet toestaan, dan moeten wij zien op welke wijze
de zaak dan wel wordt opgelost. Maar ongetwijfeld doen wij
schade aan het openbaar onderwijs als wij dit voorstel af
wijzen.
De heer Knuttel. M. d. V. Er is hier wel gezegd, dat het niet
aanging om op dit oogenblik een discussie te houden over
het ambulantisme, omdat de wet te dien aanzien een regeling
getroffen heeft, maar ik kan niet inzien dat de heer Meijnen
iets anders gedaan heeft dan een pleidooi houden voor het
ambulantisme.
Ik wil opmerken, dat mijns inziens dat pleidooi al bijzonder
mager is uitgevallen.
Zoo is één van de hoofdargumenten dit geweest, dat, als
de jonge, ongeoefende leerkrachten van de leerschool kwamen,
zij door het hoofd opgeleid moesten worden en dat dit zooveel
tijd kostte. Nu wil ik er op wijzen, dat wij te Leiden nooit
iemand benoemen die niet al zekere ervaring in het onderwijs
als tijdelijke leerkracht had opgedaan. Maar bovendien, de
meeste onderwijzers beginnen hun werkkring op het platte
land en daar beeft het hoofd altijd een klasse. Daar doet zich
het geval altijd voor en daar schijnt het voor de opleiding
der jonge onderwijzers geen moeilijkheden op te leveren.
Een ander punt is de verantwoordelijkheid van het hoofd
voor de kennis der leerlingen der geheele school. Ik wilde
wel eens weten, hoevele hoofden er te Leiden zijn, die in
gemoede de verantwoordelijkheid zouden durven te dragen,
dat zij moeten kennen de' leerlingen van hunne school. Dat
kan ten hoogste alleen bij naam zijn. Ik zou zeggen, dat de
afschaffing van het ambulantisme zal geven een groote zuive
ring van den toestand. Dan wordt het hoofd ontheven van
een in naam bestaande verantwoordelijkheid, die hij in feite
niet dragen kan. Dan krijgt het hoofd het recht te verwijzen
naar de klasse-onderwijzers, die alleen die verantwoordelijk
heid kunnen dragen.
In de derde plaats wijs ik erop, dat altijd bij beschou
wingen als die van den heer Meijnen wordt uitgegaan hiervan,
dat uit den aard der zaak het hoofd een man is met een
hooge opvatting van plicht, die weet hoe het hoort, en dat
uit den aard der zaak de klasse-onderwijzers menschen zijn
bij wie het misloopt als zij hun toezicht niet hebben. Dit is
een volkomen averechtsche voorstelling van de zaak.
Daarbij komt, dat in het algemeen een hoofd der school,
juist door het niet geregeld een klasse te hebben, het zuiver
oordeel over de practijk van het onderwijs meer en meer
gaat verliezen en dat dit ook in zeer vele gevallen aan den
dag komt.
Men kan over het algemeen zeggen, misschien enkele uit
zonderingen daargelaten, dat er twee soorten zijn van hoofden.
Tot de eene soort behooren de hoofden, die waarschijnlijk
door de onderwijzers goede genoemd worden, omdat ze zich
nergens iets van aantrekken, en tot de andere soort behooren
de hoofden, die als lammelingen worden beschouwd, die met
allerlei kleine fitterijtjes moeten toonen dat zij er nog zijnen
wat te zeggen hebben. Wie eenigszins met onderwijskrachten
verkeert, kan daarvan de treffendste staaltjes vernemen. Het
ligt ook voor de hand.
Juist omdat die menschen zei ven aan het onderwijs ont
trokken zijn, moeten zij al zeer ruim gevoelende en hoog
staande personen zijn om niet in allerlei peuterige en kleine
gezagskwesties, als bijvoorbeeld over het ophangen van kleeren
aan kapstokken, de kracht van hun hoofdschap te zoeken.
Het komt heusch voor, dat dergelijke kleine peuterige dingen
zonder eenige tact naar voren worden gebracht. Dat zijn ge
vallen, welke genoeg bekend zijn in de onderwijzerswereld,
en het is dan ook niet zonder reden, dat onderwijzers, die
veel hart voor het onderwijs hebben, op afschaffing van het
ambulantisme aandringen.
Ik meende mijn opmerkingen tegenover die van den heer
Meijnen te moeten plaatsen. Degenen, die vóór het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zijn, staan ook nog uit
een ander oogpunt zwak, want er is weinig kans, dat de
vrijstelling door den Minister zal worden verleend.
De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des
avonds 8f uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te 8£ uur.
Thans is alleen de Burgemeester afwezig.
Voortgezet wordt de behandeling van punt 18 der agenda.
De beraadslaging wordt hervat.
De heer Sijtsma. M. d. V. Toen den vorigen keer dit punt
hier in behandeling zou komen, noemde ik het woord «ambu
lantisme". Mijn buurman, de heer van der Pot, zeide: alsjeblieft
niet over het ambulantisme spreken, waarop ik antwoordde:
daar zult ge van mij niet over hooren. Waarom heeft hij nu
niet dezelfde waarschuwing laten hooren?
Toen is de heer Groeneveld gekomen met een voorstel om
de behandeling van dit punt uit te stellen en ik heb hem
gezegdman, ge hadt dat niet moeten doenge hebt nu alle
kans dat ge uw doel bereikt en den volgenden keer zult ge
het niet bereiken. Het succes zou anders aan onze zijde ge
weest zijn en nu zal dit waarschijnlijk niet het geval zijn. Ik
heb de neuzen al eenigszins geteld.
Ik zal ditmaal weder geen boom opzetten over het ambu
lantisme, ofschoon Burgemeester en Wethouders daartoe wel
eenigszins aanleiding gegeven hebben. Zij hebben het in hun
praeadvies wel gedaan en heden is daarop ingegaan door den
heer Meijnen, die een pleidooi gehouden heeft voor het
ambulantisme, dat in de Kamer wellicht indruk zou hebben
gemaakt en misschien ook invloed zou hebben uitgeoefend
op de stemming. Van iemand met zooveel levenservaring en
zooveel ervaring op onderwijsgebied had ik verwacht en ge
hoopt, dat hij tegen het ambulantisme zou hebben gepleit,
want, toen ik indertijd een voorstel tot afschaffing had ge
daan, heb ik mijn licht aan alle kanten opgestoken, o. a. ook
bij den man, die bekend stond als een uitstekend school
hoofd, den heer Meijnen. Toen ik hem echter vroeg wat hij
ervan dacht, zeide hij: als ik een ambulant hoofd moest zijn
zooals men het woord ambulant gemeenlijk opvat, zou ik er
tegen wezen, maar mijn ambulantisme is er een van een
eigenaardige soort, ik geef hier les en daar les en bijna
altijd onderwijs in de klasse. Ik zeide toen daarop en ik
zeg het nog eens na, voor het ambulantisme in dien vorm
zou ook ik kunnen zijn. De toestand aan zijn school, zooals
hij mij dien toen schetste, heeft den heer Meijnen vandaag
parten gespeeld. Een ambulant hoofd is niet, zooals de heer
Meijnen zich dat voorstelt en hij zelf het geweest is, iemand
die herhaaldelijk klasse-onderwijs geeft. Een ambulant hoofd
in den onaangenamen zin, die dat woord heeft verkregen, is
iemand, die nu en dan eens, somtijds veel, in een klasse contro
leert en dan met allerlei pietluttigheden den onderwijzer
lastig valt. Dat ambulantisme is de oorzaak geworden waarom
de onderwijzers zich tegen het voortbestaan der ambulante
hoofden hebben verzet, welk verzet is gegrond tot zoolang
het pleit is gewonnen.
Nu zijn mij enkele uitlatingen van den heer Meijnen tegen
gevallen, onder anderen toen hij zeide: als een onderwijzer
werkt in een school, moet hij weten, dat het hoofd der school
ieder oogenblik in de klas kan komen. Hij is dus van meening,
dat een onderwijzer 'voortdurend onder den druk van het
hoofd der school moet werken en anders zijn plicht niet doet.
Zulke onderwijzers zullen er wel enkele zijn, maar die worden,
of men hen al dan niet controleert, nooit goede onderwijzers.
Een onderwijzer moet voor zijn taak voelen en dat doen de
meesten en dan zal hij steeds, ook al houdt het hoofd niet
geregeld toezicht, zijn plicht doen. Men moet een school niet.
beschouwen als een fabriek, waar de directeur al de draden
in handen moet hebben en alles moet zien. Het onderwijs
geven is een kunst, die op verschillende wijzen kan worden
beoefendde heer Meijnen kan onderwijs geven op deze wijze
en een ander op gene wijze en toch kunnen beiden uitstekende
onderwijzers zijn en beiden hetzelfde doel bereiken, maar, als
de heer Meijnen zijn stempel wil drukken op den onderwijzer,
die een vastgestelde methode op zijn wijze wil toepassen, zal
hij dien onderwijzer eer bederven dan beter maken en het
onderwijs eer schaden dan bevorderen. Maar het gaat thans
niet over de vraag: vóór of tegen het ambulantisme, daarover
heeft de wetgever beslist, doch alleen over deze vraag: welke
uitzonderingsgevallen kunnen voor Leiden worden bepleit
Het ambulantisme is nu eenmaal met vrij groote meerder
heid, met 44 tegen 35 stemmen, door de wetgevende macht
afgeschaft. De heeren schijnen het geen vrij groote meerder
heid te vinden, maar het had evengoed met 1 stem meerder
heid kunnen gebeuren en dan hadden de heeren kunnen
zeggen: welk een kleine meerderheid, maar afgeschaft ware het.
De vraag is dus welke uitzonderingsgevallen voor Leiden
in aanmerking komen en dan geldt dat dunkt mij niet voor
de scholen, waarop Burgemeester en Wethouders het oog
hebben. Was dat wel het geval, dan werd het betrokken
wetsartikel een doode letter, want aan de kleine scholen zijn