70 MAANDAG 28 FEBRUARI 1921. Dat is de quaestie. Hij vindt het veel aardiger om hier wat oppositie te voeren en zelf den mooien mijnheer uit te hangen tegenover de heeren sociaal-democraten, die niet zoo gedaan hebben. Daarom is het eigenlijk te doen. De heer van Stralen. Ik ben ook bestuurder van de Sle delij ke Werkinrichting, en aangezien hier reeds andere leden van het bestuur het woord gevoerd hebben, wil ook ik iets in het midden brengen. Hetgeen ik zal zeggen zal afwijken van wat mijne mede leden gezegd hebben. Ik stel er prijs op te verklaren, dat ik het voorstel van den heer Knuttel wensch te ondersteunen om een commissie te benoemen, welke aan een nieuw onder zoek zal onderwerpen den toestand in deze inrichting, welke hij bij een persoonlijk onderzoek destijds onvoldoende heeft gevonden. De heeren Bisschop en Sijtsma hebben er den heer Knuttel een verwijt van gemaakt, dat hij wel aandringt op instelling van een commissie van onderzoek, doch zelf geen poging doet om een klacht bij het bestuur' der inrichting in te brengen. Ik betwijfel, of een klacht, zooals de heer Bisschop bedoelt, wel eenig effect zou sorteeren, want het zal den heeren be stuurders van de Stedelijke Werkinrichting toch wel bekend zijn, dat het lidmaatschap van het bestuur dier inrichting nu eigenlijk niet veel zoden aan den dijk zet. Als men weet, dat de bestuurders eenmaal of tweemaal per jaar vergaderen, dan zal men begrijpen, dat het eigenlijk meer is een naam dan een taak, die men daar te verrichten heeft. De heer Bisschop zal weten dat er, zoolang hij lid van het Bestuur geweest is, voor hem daar niet veel te doen geweest is. Als nu de heer Knutlel, die naar aanleiding van een be paalde klacht een persoonlijk onderzoek ingesteld heeft, toe standen ontmoet heeft, welke bem aanleiding geven een com missie van onderzoek aan te vragen, dan meen ik, dat wij daarop gevoegelijk kunnen ingaan. Laat door het onderzoek, dat de heer Knuttel wenscht, aan den dag treden of daar inderdaad de toestand verbeterd moet worden. Jk blijf er dus bij, dat ik het voorstel van den heer Knuttel sterk ondersteun. Ik heb er in het geheel geen bezwaar tegen dat het geschiedt. Ik zal er mij als Bestuurslid dier inrich ting niets van aantrekken, gelijk blijkbaar het geval is met de beide andere heeren, die het zich persoonlijk aantrekken dat zij als bestuurder gepasseerd zijn, alsof door het instellen van een afzonderlijke commissie zeker wantrouwen in hun werk gesteld wordt. Ik heb er geen bezwaar tegen. Het zal bovendien wel eens meer voorkomen, dat een commissie van onderzoek wordt benoemd, die een zekere zaak te onderzoeken krijgt, ook al bestaat er voor de- instelling, waarover het onderzoek loopt, een bestuurscollege. Ik meen, dat er verleden week in de Tweede Kamer is besloten een commissie te benoemen, die een onderzoek zal instellen naar de toestanden aan de Artillerie- inrichtingen, ofschoon op die inrichtingen toch wel door een lichaam toezicht zal worden gehouden. Daarom zie ik niet in waarom hetzelfde niet zou kunnen gebeuren voor de Gemeente lijke Werkinrichting. De heer Oostdam. Ik vind, dat de heer van Stralen zijn taak als lid der commissie niet zeer serieus heeft opgevat. De heer van Stralen. Ik moet de eerste convocatie voor een vergadering nog krijgen. De heer Oostdam. Hij heeft nog geen convocatie voor een vergadering ontvangen, hij heeft wel gehoord, dat de toe standen in de Werkinrichting niet goed zouden zijnhij heeft kennis genomen van het voorstel van den heer Knuttel, die een onderzoek wenscht, maar hij heeft het al dien tijd niet noodig geacht ons deelgenoot te maken van zijn groote be zorgdheid. Deze komt vanavond opeens voor den dag, nu wij spreken over het voorstel van den heer Knuttel. In de vorige vergadering, toen wij uit courtoisie tegenover den heer Knuttel dit praeadvies hebben aangehouden, had de heer van Stralen moeten zeggen: »Maar hoe zit dat dan toch? Ik hen lid van de commissie van beheer en hoor er niets van!" Als hij het voor die «ongelukkige" menschen had willen opnemen en een einde had willen maken aan het zoogenaamde wanbeheer van de Directie en van de commissie, had hij dat moeten doen, maar hij heeft het nagelaten. Thans echter, nu dit voorstel van den heer Knuttel aan de orde komt, denkt hij Ik kan er wel eens iets van zeggen. Ik herhaal, dat mijns inziens de heer van Stralen geen bewijs geeft van een serieuse opvatting van zijn taak. De heer van Stralen. Ik heb geen taak! De heer Oostdam. Gij hadt eerder in die richting een teeken van leven kunnen geven. De heer van Stralen is anders zoo schroomvallig niet om zoo iets na te laten. Als hem ernstige misstanden waren gebleken, zou hij de zaak wel hebben besproken, maar zoo ernstig zijn de toestanden aan de Werkinrichting blijkbaar niet. Dit zijn voor mij redenen om het voorstel van Burgemeester en Wethouders van harte te steunen. De heer Knuttel. M. d. V. De heeren schijnen het grappig te vinden, maar men had diezelfde opmerking kunnen maken bij elke gelegenheid, dat een Raadslid het woord vroeg. Ik begrijp niet waarom er in mijn het woord vragen thans iets zou afwijken van dat bij andere gelegenheden. Naar aanleiding van hetgeen de heer Bisschop heeft gezegd, wensch ik dit in het midden te brengen. Er is een groot verschil tusschen klachten en klachten. Als men over een gemeentelijke inrichting een op zich zelf staande klacht heeft, die van huishoudelijken aard is, dan ligt het voor de hand, dat men zich tot het bestuur dier inrichting wendt; maar, als men klachten hoort, die inhouden, dat de inrichting, zoo als die beheerd wordt, ook door de bestuurscommissie, niet deugt, dan spreekt het van zelf, dat men zich niet wendt tot die bestuurscommissie, maar tot de openbaarheid. Dat is hier het geval. Wanneer men, zooals ik, daar kennis heeft ge maakt met menschen, die na een geheele week te hebben gewerkt al is het dan geen werk, waarvoor groote vak bekwaamheid wordt vereischt met een weekloon van ƒ1.50 naar huis gaan, terwijl zij, als zij na 8 of 9 uren te hebben gearbeid, weigeren overwerk te verrichten, voor eenige dagen van werk zijn uitgesloten, dan zijn dat toestanden, welke niet met een klachtje bij een commissie kunnen worden in het reine gebracht. Dan moet er ingegrepen, worden. Als men denkt mijn critiek te kunnen smoren door mij het lidmaatschap van die commissie op te dringen, in welke functie ik niets zou kunnen doen, behalve wellicht een kleine kleinigheid uitwerken, maar aan den anderen kant mede verantwoordelijk zou zijn voor de ontzaglijke misstanden, welke aan deze inrichting, welke in haar geheel anders moet wor den, aankleven, dan bedank ik daarvoor. Zooals ik ook bij andere dingen doe, weiger ik onder dit kapitalistisch regime een bestuursfunctie te aanvaarden. Dat mijn partijgenooten onder andere omstandigheden niet aarzelen het beheer in handen te nemen, hebben zij in Rusland bewezen en dat zal ook wel in de landen van West-Europa blijken. De heer Heemskerk. Wanneer? De heer Knuttel. Dat kan ik niet precies zeggen, omdat ik de snelheid der historische ontwikkeling niet weet, maar ik weet wel in welke richting die zal gaan. Misschien is het echter dichter bij dan gij denkt. Ik wil dus maar zeggen, dat ik er ook niet over gedacht heb mij beschikbaar te stellen voor het lidmaatschap van die commissie. Ik acht het hoog noodig, dat in den daar heerschenden toestand wordt ingegrepen, dat er werkelijk eens een over zicht komt hoe die inrichting in haar geheel werkt, niet een overzicht van dingen, die eenvoudig te verbeteren zijn, maar- een overzicht van het geheele lot van de menschen, die aan gewezen zijn op de zoogenaamde weldadigheid van die in richting. Ik geloof, dat men dit alleen kan bereiken door instelling van een commissie van onderzoek. Nu is het een zeer gewoon trucje om de voorstelling te wekken, gelijk de heer Sijtsma gedaan heeft, alsof daarbij niet op den voorgrond staat het belang van de menschen, die in deze inrichting vertoeven, doch alsof het er alleen om te doen is er politieke munt uit te slaan. Natuurlijk zullen wij het geenszins versmaden, wanneer ook dit weder de arbeiders van Leiden kan wakker maken en hen kan doen zien boe met de ongelukkigsten uit hun midden wordt omgesprongen. Natuuilijk, dit is voor ons een zeer voornaam ding, maar dat doet niets af aan onze belangstelling voor het lot van de menschen zelf, die daar werken en die ook zeker niet anders dan gebaat kunnen zijn, indien daar een ernstig onderzoek ingesteld wordt. De heer Bots. M. d. V. Ik wil de aandacht vestigen op de derde alinea van het praeadvies van Burgemeester en Wet houders, waarin medegedeeld wordt, dat het instellen van een onderzoek als gevraagd wordt, het eventueel voorbereiden van een reorganisatie alsmede een eventueele opheffing der inrichting, een punt van overweging bij Burgemeester en Wethouders uitmaakt. Mij dunkt, onder deze omstandigheden kan toch het instellen van een commissie, als de heer Knuttel bedoelt, niet anders dan ontijdig zijn. De zaak komt bij Bur gemeester en Wethouders aan de orde. Het kan eenige weken duren, dat is niet precies te zeggen, maar wij zijn toch aan het overwegen van de zaak. De beraadslaging wordt gesloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 14