68 MAANDAG 28 FEBRUARI 1921. De heer van Stralen. M. d. V. Wanneer ik nog een enkele opmerking wil maken is dat niet, omdat ik nog eenige illusie heb, dat de meerderheid van den Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal verwerpen, vooral nadat de heeren Heemskerk en Eikerbout niet de roode, maar de zwarte hebben verklaard niet voornemens te zijn tegen dit voorstel van Burgemeester en Wethouders te zullen stemmen. Het heeft mij gefrappeerd, dat de bestrijding van de zijde van Burgemeester en Wethouders mij in het gelijk heeft gesteld ten aanzien van deze kwestie, dat Burgemeester en Wethouders er blijkbaar niet van doordrongen zijn, dat het hier een groote behoefte en een belangrijke zaak betreft. De heer Bots heeft aangevoerd, dat het zoo goed is, dat die werkloozen niet worden opgesloten, omdat zij, als zij geen ontspanningslokaal hebben, op straat kunnen loopen om werk te zoeken, maar dat is een argument van een soort, dat niet inslaat. Zoo zou men tot iemand, die een woning noodig heeft, kunnen zeggen: zoek maar, dan zult gij er wel een vinden. Dien indruk maakt dat argument van den heer Bots. De heer Oostdam heeft gezegd wel iets voor het beschikbaar stellen van een lokaal te gevoelen, maar dan moest het een neutraal lokaal zijn. Ik heb zoo den indruk, dat de heer Oostdam niet zoo warm is voor een ontspanningslokaal voor werkloozen, maar dat hij op deze wijze den schijn tracht te wekken er wel iets voor te gevoelen, als slechts aan zijn bezwaren wordt tegemoet gekomen. De heer Oostdam begrijpt toch wel, dat, als het een neutraal lokaal moet zijn, er weinig kans op is, dat men er een vindt, want Burgemeester en Wethouders waren indertijd al erg blij, dat zij een gebouw konden krijgen, al was het niet zoo neutraal als de heer Oostdam wenscht. Zij hebben meermalen verzekerd, dat zij er geen konden vinden Het gebouw aan de lleeiengracht heeft inde oogen van de heeren geen genade kunnen vindenhet is ruim genoeg en ik dacht, dat de geschiktheid van een lokaal den doorslag zou geven, maar dat schijnt het geval niet te zijn. Het gebouw zou niet alleen genoeg ruimte moeten bevatten, maar ook neutraal moeten wezen. Het gebouw aan de Heerengracht voldoet aan wat men verlangt; inderdaad is dat gebouw neutraaldaar kan iedereen komen; daarvoor behoeft niemand terug te schrikken. Iedereen heelt toegang; iedereen kan van die vereeniging lid worden. Ik meen, dat er in dit opzicht geen bezwaar zou zijn dit gebouw als een neutraal gebouw te beschouwen. Ik meen, dat de heeren uitvluchten zoeken en zij zouden beter doen met precies te zeggen wat hun meening daar omtrent is. Zooals de heer Knuttel nog deed uitkomen, die zaak wordt hier te enghartig en te benepen opgevat. Zoo min als de meerderheid van den Raad zijn Burgemeester en Wethouders ervan doordrongen, dat het hier een groot belang geldt; daarom gevoelt men er weinig voor en heeft men de eerste de beste aanleiding te baat genomen om de zaak te sluiten. Ik wil dan ook eindigen met de verklaring, dat ik geen buitengewoon gunstigen indruk gekregen heb van de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders in deze zaak gehandeld hebben. De Voorzitter. Ik moet er tegen opkomen als de heer van Stralen zegt, dat de eerste de beste gelegenheid aangegrepen is om de zaak af te wijzen. Mij dunkt, dat er, wanneer men zich misdraagt, wanneer diefstal en allerhande onhebbelijkheden meer gepleegd worden, dan waarlijk wel reden is om te zeggen: wij gaan tr niet mede voort. Als men eenmaal heeft opgedaan een ondervinding als in dit geval is opgedaan, dan is er geen reden om er voor het oogenblik mede door te gaan. De beraadslaging wordt gesloten. Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en met 15 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Rotteveel, Eerdmans, de Lange, Heemskerk, Meijnen, Kuivenhoven, Bots, van der Lip, Wilmer, van Hamel, Mulder, Oostdam, van der Pot, Bisschop en de Voorzitter. Tegen stemmende heeren van Eek, Dubbeldeman, Sijtsma, van Stralen, mevr. BaartBraggaar, de heeren Groeneveld, A. Eikerbout en Knuttel. XXIV. Voorstel tot het verleenen van eene schadeloosstelling aan den aannemer van bestek No. 18 »Het aanleggen van straten met lioleeringen enz. op het Kooiterrein". (Zie Ing. St. No. 67.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXV. Voorstel in zake het verzoeken van ontheffing van de verplichting, genoemd in art. 27, lid 4, der Lager Onderwijswet 1920, voor eenige in dat voorstel genoemde scholen. (Zie Ing. St. No. 44.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Wenscht iemand het woord? De heer Sijtsma. Ja Mijnheer de Voorzitter. De heer Groeneveld. M. d. V. Heb ik over dit punt niet het eerst het woord? Ik heb een voorstel van orde ingediend en dat gaat toch voor? De Voorzitter. Door den heer Groeneveld is het volgende voorstel ingediend: »Ondergeteekende stelt voor punt 25 van de agenda aan te houden tot een volgende vergadeiing", en hij heeft gevraagd over dit voorstel van orde het eerst het woord te mogen voeren. Ik geet het woord aan den heer Groeneveld tot toelichting van zijn voorstel. De heer Groeneveld. M. d. V. Zooals ik in mijn voorstel heb uitgedrukt, wensch ik dit punt tot een volgende vergadering aan te houden, omdat ik meen, dat de Raadsleden niet voldoende gelegenheid hebben gehad dit belangrijke voorstel te overzien. Dat is de schuld van Burgemeester en Wethouders; dit stuk is gedateerd 4 Februari en zij hebben het drie weken onder zich gehouden. Zij hadden kunnen zorgen, dat het stuk heel wat vroeger de Raadsleden had bereikt. Wij hebben bovendien te doen met een geheel nieuwe wet, waarvan de meeste Raadsleden nog weinig afweten. Toch hebben wij slechts een paar dagen tijd gehad om de zaak te bestudeeren. Verschillende vragen eischen nog opheldering, bijvoorbeeld waarom in deze zaak de Schoolcommissie niet is gekend. Wanneer die Commissie over deze belangrijke zaak geen advies behoeft te geven, weet ik niet waarover zij dat wel zal moeten doen. Ik maak mij geen illusies omtrent het advies, dat eventueel van die Commissie zou komen, want de Raad heeft kort geleden den slechten smaak gehad haar zeer eenzijdig samen te stellen, maar dit neemt niet weg, dat die Commissie in elk geval had moeten worden gehoord. Ook blijkt niet wat dit zaakje aan de gemeente zal kosten want een geheel of gedeeltelijk behoud van het ambulantisme zal veroorzaken, dat de gemeente meer onderwijzers noodig heeft. Nu bepaalt de nieuwe wet, dat het Rijk aan de gemeente vergoedt voor zooveel leerlingen, zooveel onderwijzers; stelt de gemeente meer onderwijzers aan dan het Rijk vergoedt, dan komen die meerderen geheel voor haar rekening, terwijl zij dan volgens de nieuwe wet tevens de bijzondere scholen in de gelegenheid moet stellen op haar kosten naar dezelfde verhouding onderwijzers aan te stellen. De Voorzitter. Mag ik u even doen opmerken, dat gij over de zaak zelve spreekt, terwijl uw voorstel alleen strekt om dit voorstel aan te houden. De heer Groeneveld. Ik heb mijn voorstel tot aanhouding ingediend, in de eerste plaats om de Raadsleden in de gelegenheid te stellen de zaak beter te bestudeeren en in de tweede plaats om Burgemeester en Wethouders de gelegenheid te bieden de zaak nader toe te lichten. Ik meen, dat ik tot dusverre alleen nog over mijn motie van orde, niet over de zaak zelve heb gesproken. Het voorstel van den heer Groeneveld wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer van der Lip. M. d. V. Ik ben er altijd een voor stander van om, wanneer er Raadsleden zijn, die zeggen geen voldoenden tijd gehad te hebben om zich in de zaken in te werken, aan hun wensch tot uitstel tegemoet te komen. Indien dus meerdere leden van den Raad gaarne nog eens deze belangrijke zaak zouden willen bekijken, ben ik bereid de behandeling aan te houden. De Voorzitter. Heeft niemand bezwaar tegen aanhouding? De heer Sijtsma. Ik gevoel er niet veel voor om deze zaak aan te houden. De quaestie waarom het bij dit voorstel gaat is niets anders dan het ambulantisme, en niet de vraag of de wet het al dan niet toelaat. Het is een zeer oude quaestie, welke wij al zoo dikwijls besproken hebben, en ik zou er niet veel lust in hebben op te halen wat ik er vroeger van gezegd heb.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 12