43
stijging voor goede kunst is het tegenwoordig beschikbaar
bedrag geheel onvoldoende.
De meerdere kosten voor verwarming kunnen eerst geschat
worden, nadat eenige ondervinding is verkregen van de werking
van de inrichting. Alleen het feit, dat de te verwarmen opper
vlakte meer dan verdubbeld wordt, maakt verhooging van
dezen post noodzakelijk. Dit bedrag kan echter voorloopig
slechts pro memorie worden uitgetrokken.
Ook voor de meerdei'e kosten van schoonmaak en onder
houd der lokalen is eene kleine memoriepost uit te trekken.
Voor uitgaven in eens is dus aan te vragen:
1. voor het gebouw:
a. kleine kosten van aansluitingf 500.
b. beschildering van de kunstzaal2000
c. vloerbedekking kunstzad2400.
d. schilderen groote zaal eerste verdieping met
bijwerk. 2400.—
e. aanleg centrale verwarming42000.
f. gordijnen in het nieuwe museum 800.
g. verandering van beneden corridor met bijwerk 6000.—
h. verandering oude bestuurskamer 1500.—
i. behangen zijzaaltjes met bijwerk500.
j. onvoorzien1900.
Totaal f 30000.—
De blijvende kosten maken eene verhooging der jaarlijksche
begrooting noodig, welke, bij aanneming der boven omschreven
voorstellen, zal moeten bedragen
aankoop en onderhoud der verzamelingen, behalve
inkomsten uit geschenken, legaten, rijkssubsidie
en entreesf 5000.
Dit bedrag wordt verhoogd met de ontvangsten
uit de entrees, indien een afzonderlijke dienst wordt
ingesteld, of met een daarmede overeenkomend be
drag, indien eene andere regeling wordt getroffen.
schoonmaak en onderhoud der lokalen, voorloo
pig geschat op (de materialen evenals vroeger door
Gemeentewerken te leveren)200.
verwarmingen verlichting, voorloopig geschat op 1500.
administratiekosten, porto's, vrachten, reiskosten
en klein drukwerk (behalve de catalogi) 300.
directeur2500.—
onderdirecteur2600.
concierge-hoofdbewaker2300.
twee hoofdbewakers, elk f 1800.of 1400.
en 1800.— 3200.- a 3600.—
Overig bewakingspersoneel5400.
Voor de begrooting voor 1921 zal hiervan slechts een ge
deelte vereischt zijn, daar adjunct-directeur en hoofdbewakers
kunnen benoemd worden tegen den tijd, dat het gebouw
zooverre gereed is, dat men met de inrichting hiervan kan
beginnen. Wanneer hierbij geen onvoorziene vertraging ont
staat, zal het buitenwerk tegen 1 Februari 1921 opgeleverd
kunnen worden en kan men verwachten, dat het binnenwerk
tegen 1 Mei zooverre gereed is, dat het gebouw kan betrok
ken worden. De benoeming kan dus geschieden tegen 1 Mei
of later en dus hoogstens over 8 maanden uit te trekken.
Ook de verhooging voor directeur en concierge kan ingaan
tegen 1 Mei. De nachtwaker moet in dienst kunnen treden,
zoodra de lokalen in gebruik genomen worden voor het
opstellen van voorwerpen, waarschijnlijk eerst na 1 Mei, en
aanstelling der tijdelijke bewakers behoeft eerst te volgen,
zoodra het nieuwe museum geheel of gedeeltelijk voor het
publiek wordt opengesteld. Wanneer dit zal geschieden, valt
nu nog niet te bepalen, doch in elk geval zal dit niet zijn
vóór het einde van 1921, zoodat men op de begrooting voor
1921 hierbij met een memoriepost kan volstaan.
3. Kosten van herinrichting voor de verzamelingen.
Voor het bijwerken van kleine beschadigingen aan de voor
werpen en het opstellen der verzamelingen in de nieuwe
zalen is een bedrag uit te trekken, dat echter thans nog niet
nauwkeurig valt te schatten. Indien, overeenkomstig de boven
staande voorstellen betreffende het personeel, reeds bij op
levering van het gebouw twee hoofdopzichters worden aan
gesteld, waarvan minstens één een bekwaam schrijnwerker
is, zal een groot deel van het werk door deze twee personen
verricht kunnen worden en zal alleen voor het verplaatsen
van zware voorwerpen en voor enkele reparaties extra hulp
vereischt zijn. De kosten hiervan zijn betrekkelijk gering en
kunnen wellicht uit het gewone crediet gevonden worden.
Wij volstaan er daarom mede om hiervoor slechts een
memoriepost uit te trekken.
Hoogere uitgaven zullen vereischt zijn voor het aanschaffen
van vitrines en bekleedingsstoffen, doch het bedrag hiervan
kan eerst later geschat worden, als met het opstellen der
voorwerpen wordt begonnen. Wij stellen ons voor de kosten
te kunnen beperken door een gedeelte der vitrines door eigen
krachten te doen vervaardigen en behouden ons voor om
hiervoor nader een crediet aan te vragen, zoodra het bedrag
hiervan te begrooten valt.
Door den directeur wordt in zijn rapport gewezen op de
wenschelijkheid om een buitengewoon crediet te verleenen
voor het op peil brengen der verzamelingen. Deze wensche
lijkheid wordt door onze Commissie ten volle erkend, doch
wij vermeenen hiertoe thans bij de vele eischen, die aan de
geldmiddelen der gemeente gesteld worden, geen voorstel te
mogen doen en ons te moeten beperken tot de strikt nood
zakelijke uitgaven.
Wij doen dit, ook in het vertrouwen op de medewerking
van particulieren, waarvan wij reeds dankbaar eenigen zeer
gewaardeerden steun mochten ontvangen. Zoo werd ons door
een oud stadgenoot een gedeelte betimmering aangeboden,
ter waarde van omstreeks 1000.— en door een stadgenoot
een bedrag van f 500.voor aankoopen. Ook verwachten
wij van de »Vereeniging van belangstellenden in de Lakenhal"
in de toekomst een zeer te waardeeren steun.
Teneinde echter niet geheel zonder geldmiddelen te zijn,
wanneer tijdens de inrichting deze verzamelingen zeer ge-
wenschte aanvullingen te verkrijgen zijn, achten wij het
noodzakelijk om het verhoogde jaarlijks voor aankoopen be
schikbaar bedrag van 5000.over 1921 voor het volle
bedrag uit te trekken.
Ten slotte vestigen wij er Uwe aandacht op, dat door de
gedane voorstellen eenige wijzigingen noodzakelijk zijn in de
bestaande verordeningen betreffende het museum.
Wij hopen U daartoe nader voorstellen te doen, zoodra
de Gemeenteraad de gevraagde credieten heeft verleend.
De Commissie voor het Stedelijk Museum.
N. C. de Gijselaar, Voorzitter.
J. C. Overvoorde, Secretaris.
WelEd. Achtbaren Heeren
Burgemeester en Wethouders
van Leiden.