binnenplaats elk afzonderlijk en verder onder voorwaarde:
1. dat de huur, wat betreft het voorplein op den lsten Mei a.s.
en wat betreft de binnenplaats op een nader door ons College
te bepalen datum, ingaat;
2. dat de huur na afloop van den huurtijd geacht wordt
telkens voor den tijd van .een jaar te zijn verlengd, indien
zij niet drie maanden te voren schriftelijk door een der partijen
is opgezegd;
3. dat de ^verhuurders bovendien bevoegd zijn de huur ook
tusschentijds geheel of gedeeltelijk te doen eindigen, mits
daarvan drie maanden te voren aan de huurders kennis gevende
en zonder tot eenige schadevergoeding gehouden te zijn. Een
eenvoudige schriftelijke mededeeling zal hiertoe voldoende zijn,
zoodat geen exploit of andere gerechtelijke akte noodig zal zijn;
4. dat bij het ledigen der vaten geen hinder aan de omgeving
worde veroorzaakt en de inhoud niet op de gehuurde terreinen
mag worden worden uitgestort, doch dadelijk na opening dei-
vaten rechtstreeks, hetzij in overdekte schuiten vóór den wal
of in gesloten wagens moet worden gestort;
5. dat bij het herstellen der vaten of andere werkzaamheden
geen vuur mag worden gebezigd;
6. dat behoorlijke ruimte wordt gelaten, zoowel op het
voorplein als op de binnenplaats, ten behoeve van andere
huurders en in het bijzonder van den toegang uit de Koppenhink-
steeg en van den waterkant naar het gebouw, een en ander
volgens nadere aanwijzing van den Directeur van Gemeente
werken;
7. dat de huurders de terreinen met de schoeiing aan den
Ouden Rijn aanvaarden in den toestand, waarin een en ander
bij den aanvang der huur verkeert, terwijl alle onderhoud
ten genoegen van Burgemeester en Wethouders, doch voor
rekening van de huurders is;
8. dat in het gehuurde zonder toestemming van Burgemeester
en Wethouders geene veranderingen mogen worden gemaakt,
terwijl alles na afloop der huur behoorlijk ontruimd en
gereinigd en desgewenscht in den vorigen toestand terug
gebracht, moet worden opgeleverd, en verder onder de bij
de gemeente gebruikelijke voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 61. 'Leiden 21 Februari 1921.
In inevensgaand schrijven stellen Commissarissen der
Gemeentelijke Bank van Leening voor den met ingang van
1 Januari 1920 benoemden Directeur dier instelling met ingang
van 1 Januari 1921 in het genot te stellen van 4 periodieke
verhoogingen van wedde bij vervroeging, aangezien hij ten
gevolge van zijne benoeming tot Directeur feitelijk ƒ50.—
minder inkomen per jaar geniet, dan hij zou genoten hebben,
indien hij boekhouder van die instelling was gebleven.
Hoewel wij met Commissarissen van oordeel zijn, dat er wel
iets voor te zeggen is, om het traktement van den heer
Overduin met het oog op zijn groot aantal dienstjaren eenigszins
te verhoogen door vervroegde toekenning van eenige periodieke
verhoogingen, komt het ons toch voor, dat er geen voldoende
aanleiding is hem dadelijk in het genot van 4 vei hoogingen
te stellen. Niet alleen toch zou hij dan reeds na 1 jaar Directeur
te zijn geweest op zijn maximum komen te staan en dus
geen geldelijke promotie meer in het vooruitzicht hebben,
doch bovendien achten wij toekenning van 2 verhoogingen bij
vervroeging, hetgeen, rekening houdende met den verhoogden
aftrek voor vrije woning, op eene directe traktementsverhooging
van ƒ270.— 's jaars neerkomt, voldoende als tegenwicht tegen
de door Commissarissen in hunne missive opgenoemde hoogere
uitgaven. Bovendien is het door Commissarissen geraamde
bedrag van 450.— aan hoogere uitgaven, zooals wij hun
trouwens mondeling hebben aangetoond, een weinig geflatteerd,
aangezien de meerdere uitgaven aan personeele belasting en
voor licht niet ten volle in rekening mogen worden gebracht.
Immers, ook indien de heer Overduin in zijn vroegere woning
was gebleven, zouden zijn personeele belasting en zijne uitgaven
voor licht, zij het ook in mindere mate, zijn toegenomen,
terwijl ook zijn huishuur wellicht zou zijn verhoogd.
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering alsnu
in overweging den heer J. Overduin, Directeur der Gemeente
lijke Bank van Leening, met ingang van 1 Januari 1921 twee
periodieke verhoogingen van wedde bij vervroeging toe te
kennen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 28 Januari 1921.
Wij hebben de eer het navolgende onder de aandacht van
Uw College te brengen.
Bij de jongste herziening van de jaarwedden en loonen van
het gemeentepersoneel werd de jaarwedde voor den Directeur
van de gemeentelijke Bank van Leening vastgesteld op ƒ3500
4100 met 4 tweejaarlijksche verhoogingen van 150.
Voor het gebruik van de ambtswoning werd een bedrag
van 300.— vastgesteld, welk bedrag in September j.l. tot
350.werd verhoogd.
Was de heer Overduin als boekhouder aan de Bank werk
zaam gebleven, dan genoot hij een salaris van ƒ3050.en
betaalde daarvan ƒ300.— aan huur voor zijne woning. Thans
geniet hij als Directeur een salaris van ƒ3500.— en moet hij
voor het gebruik der ambtswoning ƒ350.afstaan.
Hierbij komt nog dat het gebruik van de ambtswoning
voor den Directeur meerdere kosten medebrengt, zooals uit
gaven voor personeel, meer personeele belasting, stijging van
uitgaven voor licht, onderhoud - enz., welke gezamenlijke
kosten gevoeglijk op ƒ450.per jaar kunnen worden gesteld.
Hierbij is buiten beschouwing gelaten eventueele kosten
van bewaking van het gebouw indien de Directeur 's nachts
afwezig is, daar hij voor de in het gebouw der Bank aan
wezige waarden steeds de verantwoording draagt.
Bij eene vergelijking van zijn inkomsten welke hij als
boekhouder zou genoten hebben met die voortvloeiende uit
zijne tegenwoordige betrekking als Directeur, springt al dade
lijk in het oog, dat de heer Overduin in stede van vooruit
achteruit gegaan is.
Dat deze onbillijkheid voor den heer Overduin, die ongeveer
28 jaren in dienst der Bank is, niet bestendigd mag worden
behoeft niet nader te worden aangetoond.
Opheffing van deze onbillijkheid zou o. i. kunnen geschieden
door vervroegde toekenning der periodieke verhoogingen.
Wij nemen derhalve de vrijheid Uw College beleefd te
verzoeken bij den Gemeenteraad wel te willen.bevorderen dat
de heer Overduin te rekenen met ingang van 1 Januari 1921
in het genot worde gesteld van de vier periodieke verhoogingen,
waarop hij, krachtens de bestaande salarisverordening in 't
vervolg aanspraak heeft.
Commissarissen der Gem. Bank van Leening
G. H. Kokxhoorn.
P. J. Blok.
Th. J. Wilmer.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der gemeente Leiden.
N°. 62. Leiden, 21 Februari 1921.
lu Uwe Vergadering van 26 Januari 1920 (Ingek. Stukken
no. 24) werd overeenkomstig ons advies besloten aan de
aideeling Leiden van het Centraal Genootschap voor Kinder-
herstellings- en Vacantiekolonies, waaraan reeds in 1919 eene
subsidie van 1000.ineens werd verleend, voor het jaar
1920 eene subsidie in uitzicht te stellen ten bedrage van
0.50 per dag en per kind, doch tot een maximum van
450.voor elk door haar naar een koloniehuis uitgezon
den en daar verpleegd kind, wonende in de gemeente Leiden.
Blijkens nevensgaand adres vraagt de afdeeling ook in het
jaar 1921 in het genot te worden gesteld van eene subsidie
naar denzelfden maatstaf.
Evenals verleden jaar komt het ons voor dat er alle aan
leiding is de afdeeling ook dit jaar voor haar nuttig werk in
den door haar gevraagden vorm steun te verleenen.
Ook door de Centrale Commissie voor uitzending van Neder-
landsche kinderen naar buiten, gevestigd te 's Gravenhage,
is wederom tot U een verzoek om subsidie gericht. Vermits
er, mede uit financieel oogpunt, geen termen zijn om 2 ver-
eenigingen te subsidieeren en de Leidsche afdeeling o. i. het
eerst voor steun in aanmerking behoort te komen, dient op
het adres der Centrale Commissie evenals in vorige jaren
niet nader te worden ingegaan.
Wij geven U mitsdien in overweging:
a. aan de afdeeling Leiden van het Centraal Genootschap
voor Ivinderherstellings- en Vacantie Kolonies voor het jaar
1921 weder eene subsidie in uitzicht te stellen ten bedrage
van 0.50 per dag en per kind, doch tot een maximum van
450.voor elk door haar naar een koloniehuis uitgezonden
en daar verpleegd kind, wonende in de gemeente Leiden;
b. afwijzend te beschikken op het mede hieiachter afge
drukte verzoek van de Centrale Commissie voor Uitzending
van Nederlandsche kinderen naar Buiten, om een bijdrage
in de kosten van het zenden van Leidsche kinderen naar
buiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.