GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. i.MiKiiun i:\ vrniki:\. 27 N°. 44. Leiden, 4 Februari 1921. Ingevolge lid 4 van art. 27 der »Lager-ünderwijswet 1920" moet aan den onderwijzer, die aan bet hoofd der school ge plaatst is, tevens het onderwijs eener klasse worden opge dragen, doch kan de Minister van Onderwijs in bijzondere gevallen van deze verplichting vrijstelling verleenen. En nu blijft het voorschrift van artikel 27, 4e lid, wel voorloopig buiten toepassing, zoolang er geen vacature in het onderwijzend personeel eener school ontstaat, maar, in verband met aan eenige onderwijzers verleend ontslag, zal het voor schrift reeds thans ten opzichte van een 5 tal scholen moeten worden opgevolgd. Intusschen zijn wij, vermits het hier scholen betreft met 12 of 14 klassen, van oordeel, dat alleszins termen aanwezig zijn den Minister te verzoeken vrijstelling van de hier bedoelde verplichting te verleenen of althans toe te staan, dat het hoofd gedurende ten hoogste 12 uren per week van het geven van onderwijs wordt ontheven. Het zou toch zeer in het nadeel van het onderwijs zijn, wanneer aan de hoofden van scholen met een groot aantal klassen, de zorg eener vaste (eigen) klasse werd toevertrouwd. Het hoofd wordt dan een vreemdeling op zijn eigen school, kan niet meer zorg dragen voor de zoo noodige eenheid van richting in het onderwijs, kan geen toezicht meer uitoefenen op de wijze waarop het personeel zich van zijn taak kwijt, kortom hij kan niet meer aansprakelijk gesteld worden voor den gang van zaken op zijne school. Daarbij komt nog, dat de omvangrijke administratie van groote scholen niet weinig tijd van de schoolhoofden in beslag neemt en het gevolg van de in art. 27 lid 4 opgelegde verplichting zou zijn, dat zij al hun vrijen tijd zouden moeten besteden aan die werkzaamheden en dit mag en kan o. i. niet van hen gevergd worden. Voor de kleine scholen, thans nog 6 klassige, maar binnen afzienbaren tijd 7 klassige scholen, gelden deze bezwaren in veel mindere mate en wij zijn dan ook van meening, dat er geen aanleiding bestaat voor de hoofden dier scholen ontheffing aan te vragen. Onverminderd de bezwaren in het algemeen, geldt voorde O. L. school der 3e klasse, No. 1, hoofd de heer Bloemink,in het bijzonder nog het volgende bezwaar. Het hoofd dezer school is door ons College aangewezen als tijdelijk leider van de schoolbioscoop, die bij Uw besluit van den 26en Juli 1920 bij wijze van proef in deze gemeente is ingesteld. Wordt nu aan dit schoolhoofd het onderwijs in eene vaste (eigen) klasse opgedragen, uit den aard der zaak in een der hoogste klassen, dan moet tijdens de voor de schoolbioscoop bestemde lesweken (8 per jaar) zijne klasse aan een tijdelijke kracht toevertrouwd worden, wat vooral ten opzichte van een hoogere klasse zeer zeker aan het onderwijs niet ten goede zou komen. Het hoofd in zijne betrekking van leider der schoolbioscoop niet te bestendigen, achten wij niet in het belang van dit nieuwe instituut; algemeen toch is men met ons van meening, dat onze keuze eene gelukkige genoemd mag worden. Nog op 3 andere openbare lagere scholen in deze gemeente meenen wij in het bijzonder Uwe aandacht te moeten vestigen en wel op de Meisjesschool 2e klasse aan de Breestraat, hoofd mej. Renaud, op de Jongensschool 2e klasse aan de Pieters kerkstraat, hoofd de heer Hibma, en op de school der 2e klasse voor Jongens en Meisjes No. 3 aan de Oude Vest, tevens Leerschool, hoofd de heer Koops. De beide eerstgenoemde scholen moeten onder de Lager- Onderwijswet 1920 gerekend worden te behooren tot de scholen voor uitgebreid lager onderwijs. Voor de hoofden dezer scholen lijkt het ons buiten allen twijfel noodig den Minister te ver zoeken ontheffing te verleenen van meer genoemde verplich ting. Beide scholen toch omvatten 10 leerjaren en aan de jongensschool zijn 11, aan de meisjesschool 9 klassen hooger dan het 6e leerjaar. Het behoeft, dunkt ons, geen betoog, dat, gelet op het karakter en den omvang dezer scholen, aan de hoofden be zwaarlijk het onderwijs in een vaste (eigen) klasse of het geven van een vrij belangrijk aantal lesuren kan worden opgedragen. Hetzelfde geldt ook voor de O. L. school der 2e klasse voor Jongens en Meisjes, no. 3. Het hoofd dier 14-klassige school, de heer Koops, bekleedt toch naast die betrekking de functie van hoofd der Leerschool. Als zoodanig behoort hij ruim schoots gelegenheid te hebben om zich op de hoogte te stellen van de leiding, die de kweekelingen in de verschillende klassen ontvangen en van den arbeid, dien zij daar verrichten. Hij moet met de onderwijzers(essen) over de kweekelingen kunnen spreken naar aanleiding van de door dezen gegeven lessen, hij moet hen geregeld zeil zien werken, hen op het goede en op de gebreken en tekortkomingen in hun arbeid wijzen. Bovendien is het gewenscht, dat hij van tijd tot tijd in ver schillende klassen les geeft in het bijzijn van alle kweeke lingen, teneinde op allerlei technische bijzonderheden hun aandacht te kunnen vestigen. Afschaffing van het ambulantisme aan deze school zou dus beteekeneuhet sterk in waarde verminderen van de prak tische opleiding van de kweekelingen te dezer stede. Mocht Uwe Vergadering niet kunnen besluiten ons te machtigen de bedoelde ontheffing aan te vragen, of mocht de Minister op een verzoek tot ontheffing, afwijzend beschikken, dan kan, dunkt ons, een algeheele reorganisatie van het onderwijs te dezer stede niet achterwege blijven, b.v. in dezen zin, dat alle 12 (14) klassige scholen in twee 6 (7) klassige gesplitst worden. De bezwaren aan zulk een reorganisatie verbonden, mogen echter niet gering geschat worden. Het vervallen van de halfjaarlijksche klassen zal vooral voor de leerlingen van de volksscholen, die doubleeren moeten, groot nadeel met zich brengen; deze zullen dan niet meer, zooals thans,6 maanden, maar een heel jaar achter raken, terwijl ook de haltjaar- lijksche aanneming van leerlingen zal vervallen. Bovendien levert het huisvesten van twee sfcholen in één gebouw voor de hand liggende bezwaren op. Op grond van een en ander stellen wij Uwe Vergadering alsnu voor: a. ons College te machtigen den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te verzoeken ontheffing te ver leenen van de verplichting, genoemd in art. 27 lid 4 der Lager-Onderwijswet 1920 voor de hoofden van de openbare lagere scholen der 2e klasse voor Jongens en Meisjes, n"8 1 en 4 en de openbare lagere scholen der 3e klasse, nte 1 tot en met 9, subsidiair toe te staan dat die hoofden voor ten hoogste 12 uren per week van het geven van onderwijs worden ontheven b. ons College te machtigen ontheffing te verzoeken voor het hoofd der openbare Meisjesschool 2e klasse, der openbare Jongensschool 2e klasse en der openlage lagere school der 2e klasse voor Jongens en Meisjes, no. 3 (Leerschool). Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 45. Leiden, 4 Februari 1921. In zijn aan Gedeputeerde Staten uitgebracht advies over het in Uwe Vergadering van 23 Februari '1920 (Ingek. Stukken No. 46) vastgestelde ontwerp tot herziening van het uitbrei dingsplan der gemeente beoosten de Heerenstraat, welke herziening, zooals wij U destijds mededeelden, verband hield met het door de vereeniging »Tuinstadwijk" ingediende plan tot het stichten van eene nieuwe woonwijk aldaar, alsmede met den voorgenomen aanleg der electrische tramlijn Leiden VoorburgDen Haag, heeft de Inspecteur der Volksgezond heid eenige opmerkingen gemaakt, welke Gedeputeerde Staten weder ter kennis van ons College hebben gebracht, met ver zoek hun te willen berichten, of de kennisneming van die opmerkingen ons wellicht aanleiding gaf U voor te stellen het ontwerp alsnog te wijzigen. Zooals uit zijn ter visie liggend rapport blijkt, is de Inspec teur van oordeel, dat de ontworpen scherpe hoeken der bouwblokken groote bezwaren voor de bebouwing opleveren, dat het plan uit architectonisch oogpunt minder geslaagd is en dat de oppervlakte der straten in verhouding tot die der bouwblokken te groot en de straataanleg derhalve te kostbaar is. Met de Commissie van Fabricage komt het ons voor, dat het denkbeeld van den Inspecteur, hetwelk hij in een over gelegde schets nader heeft toegelicht, tot een economischer bouw van huizen en straten en tot eene snellere exploitatie van het bouwterrein zal leiden en dus meer overeenstemt met de huidige tijdsomstandigheden. In het hierbij overgelegd gewijzigd ontwerp B I is daarom de grondgedachte van den Inspecteur, t. w. rechthoekige aan leg der bouwblokken met vermijding van scherpe hoeken en gebogen lijnen, strikt gevolgd. Van de schets is slechts afge weken, voorzoover rekening moest worden gehouden met de ver gevorderde plannen van »Tuinstadwijk", waarvoor de rioleering reeds is aangelegd. Onder mededeeling, dat er bij de Gezondheidscommissie geen bezwaar tegen bestaat aan het gewijzigd ontwerp BI hare goedkeuring te hechten, terwijl ook na de ter visie ligging van het gewijzigd ontwerp ingevolge artikel 28 der Woningwet geene bezwaarschriften zijn ingekomen, geven wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1921 | | pagina 1